1 Thessalonicenzen 2 - Dutch Revised Bible 2010-2017(HSVU)

Paulus' omgang met de gemeente

1Want met u niet alleen het Evangelie van God wilden delen, maar ook onszelf, omdat u ons lief geworden was.

9 Hand. 18:3; 20:34; 1 Kor. 4:12; 2 Kor. 11:9; 12:13; 2 Thess. 3:8 U herinnert zich immers onze inspanning en moeite, broeders. Want terwijl wij nacht en dag werkten om niemand van u tot last te zijn, hebben wij u het Evangelie van God gepredikt.

10U bent getuige, en God, hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk wij geweest zijn bij u die gelooft.

11Zo weet u hoe wij elk van u afzonderlijk opwekten en aanmoedigden, net als een vader zijn kinderen.

12Wij riepen u ertoe op Gen. 17:1; 1 Kor. 7:20; Efez. 4:1; Filipp. 1:27; Kol. 1:10waardig te wandelen voor God, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid.

13Daarom danken ook wij God zonder ophouden dat u, toen u van ons het gepredikte Woord van God hebt ontvangen, het ook aangenomen hebt, niet als een mensenwoord, maar (zoals het werkelijk is) als Gods Woord, dat ook werkzaam is in u die gelooft.

14Want u, broeders, bent navolgers geworden van de gemeenten van God die in Judea zijn, in Christus Jezus, omdat ook u hetzelfde geleden hebt van uw Hand. 17:5,13eigen medeburgers als zij van de Joden,

15 Hand. 7:52 die zowel de Heere Jezus als Matt. 23:37; Luk. 13:34hun eigen profeten hebben gedood en ons hebben vervolgd. Zij behagen God niet en zijn alle mensen vijandig gezind.

16 Hand. 17:13 Zij verhinderen ons tot de heidenen te spreken opdat die zalig zouden worden. Zo maken zij voor altijd de maat van hun zonden vol. En de toorn is over hen gekomen tot het einde.

Paulus' verlangen naar de gemeente

17Maar nu wij, broeders, voor een korte tijd van u gescheiden waren – wat betreft het gezicht, niet wat betreft het hart – hebben wij ons des te meer beijverd om uw gezicht te zien, met grote begeerte.

18 Rom. 1:13; 15:22 Daarom hebben wij naar u toe willen komen (althans ik, Paulus), een- en andermaal, maar de satan heeft het ons verhinderd.

19 2 Kor. 1:14; Filipp. 2:16; 4:1 Want wat is onze hoop of blijdschap of erekroon? Bent ook u dat niet voor het aangezicht van onze Heere Jezus Christus bij Zijn komst?

20U bent immers onze heerlijkheid en blijdschap.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help