1Als u aanzit om met een heerser te eten,
let dan goed op wie u voor u hebt.
2Zet een mes op uw keel,
als u een gulzig mens bent.
3Wees niet belust op zijn smakelijke gerechten,
want het is bedrieglijk voedsel.
4Mat u niet af om rijk te worden,
gebruik daarvoor uw inzicht niet.
5Laat u uw ogen erover vliegen, dan is het er niet meer,
want het vliegt direct weg, als een arend die naar de hemel vliegt.
6Eet niet het brood van hem die niemand iets gunt,
en wees niet belust op zijn smakelijke gerechten.
7Want zoals hij bedacht heeft bij zichzelf, zo zal hij tegen u zeggen:
Eet en drink,
maar zijn hart is niet bij u.
8Uw stuk brood, dat u gegeten hebt, zou u uitspuwen,
uw aangename woorden zou u verspillen.
9
of onder hen die zich te buiten gaan aan vlees.
21Want een dronkaard en wie zich te buiten gaat, zullen arm worden,
en een roes doet verscheurde kleren dragen.
22
32Uiteindelijk bijt hij als een slang,
spuwt hij gif als een adder.
33Je ogen zullen naar vreemde vrouwen kijken,
en je hart zal verderfelijke dingen spreken.
34Je zult zijn als iemand die ligt te slapen in het hart van de zee,
en als iemand die in de top van de mast ligt te slapen.
35Men heeft mij geslagen, ik ben niet ziek geworden,
men heeft op mij ingebeukt, maar ik heb het niet gevoeld.
Wanneer zal ik ontwaken?
Ik ga weer op zoek naar wijn!
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.