1En Josafat en zijn positie verstevigd had, doodde hij al zijn broers met het zwaard, en ook sommigen van de leiders van Israël.
5Jehoram was van Juda, en stelde een koning over zich aan.
9Daarom trok Jehoram met zijn bevelhebbers verder, en al zijn strijdwagens met hem. Hij stond 's nachts op getroffen worden, door een ziekte aan uw ingewanden, totdat ten slotte uw ingewanden naar buiten komen vanwege de ziekte.
16Toen wekte de HEERE tegen Jehoram de geest op van de Filistijnen en van de Arabieren die in de nabijheid van de Cusjieten woonden.
17Zij trokken op tegen Juda, baanden zich een weg, en voerden alle bezittingen weg die in het huis van de koning gevonden werden. Bovendien voerden zij zijn kinderen en zijn vrouwen als gevangenen weg, zodat hij geen zoon overhield dan alleen Joahaz, zijn jongste zoon.
Dood van Jehoram18Na dit alles trof de HEERE hem in zijn ingewanden met een ziekte waarvan geen genezing meer mogelijk was.
19En na verloop van tijd gebeurde het, op het moment dat er twee jaar voorbij was, dat zijn ingewanden ten gevolge van de ziekte naar buiten kwamen, en hij stierf aan deze kwaadaardige ziekte. Maar zijn volk brandde voor hem geen vuur, zoals bij zijn vaderen.
20Hij was tweeëndertig jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde acht jaar in Jeruzalem. Hij ging echter heen zonder betreurd te worden. Zij begroeven hem in de stad van David, maar niet in de graven van de koningen.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.