1Wijze vrouwen bouwen hun huis op,
maar een die zeer dwaas is, breekt het met haar handen af.
2
8De wijsheid van een schrandere is zijn eigen weg te begrijpen,
maar de dwaasheid van dwazen is bedrog.
9De dwaas spot met een schuldoffer,
maar onder de oprechten heerst welwillendheid.
10Het hart kent zijn eigen bitterheid,
en een vreemde kan zijn blijdschap niet delen.
11Het huis van de goddelozen zal weggevaagd worden,
maar de tent van de oprechten zal in bloei staan.
12 leiden slechts tot gebrek.
24De kroon van de wijzen is hun rijkdom,
de dwaasheid van de dwazen blijft dwaasheid.
25Een betrouwbare getuige is een redder van levens,
maar wie leugens blaast, is een bedrieger.
26In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen,
en voor Zijn kinderen zal Hij een toevlucht zijn.
27 is, verheft de dwaasheid.
30Een gezond hart is het leven voor het lichaam,
maar afgunst is verrotting van de beenderen.
31 Spr. 17:5 Wie een geringe onderdrukt, smaadt diens Maker,
Spr. 14:21 maar wie zich over een arme ontfermt, eert Hem.
32Een goddeloze wordt weggedreven door zijn eigen kwaad,
maar een rechtvaardige vindt een toevlucht, zelfs in zijn dood.
33 Spr. 10:14; 12:23; 13:16 Wijsheid rust in het hart van de verstandige,
maar wat in het binnenste van dwazen is, wordt bekend.
34Gerechtigheid verhoogt een volk,
maar zonde is een schandvlek voor de natiën.
35Aan een verstandige dienaar heeft de koning een welgevallen,
maar zijn verbolgenheid treft hem die beschaamd maakt.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.