1En van Jeruzalem verwijderd was en waarvan de naam Emmaüs was.
14En zij spraken met elkaar over al deze dingen die gebeurd waren.
15En het gebeurde, terwijl zij met elkaar spraken en van gedachten wisselden, Vers 36; Matt. 18:20dat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen meeliep.
16Maar hun ogen werden gesloten gehouden, zodat zij Hem niet herkenden.
17En Hij zei tegen hen: Wat zijn dit voor gesprekken die u al lopend met elkaar voert en waarom ziet u er zo bedroefd uit?
18En de één, van wie de naam Kleopas was, antwoordde en zei tegen Hem: Bent U als enige een vreemdeling in Jeruzalem dat U niet weet welke dingen daar in deze dagen gebeurd zijn?
19En Hij zei tegen hen: Welke dan? En zij zeiden tegen Hem: De dingen met betrekking tot Jezus de Nazarener, Luk. 7:16; Joh. 4:19; 6:14Die een Profeet was, machtig in werken en woorden voor God en heel het volk;
20en hoe onze overpriesters en leiders Hem overgeleverd hebben om Hem ter dood te veroordelen, en Hem gekruisigd hebben.
21En wij hoopten dat Hij het was Hand. 1:6Die Israël zou verlossen. Maar al met al is het vandaag de derde dag sinds deze dingen gebeurd zijn.
22 Matt. 28:8; Mark. 16:10; Joh. 20:18 Maar ook hebben sommige vrouwen uit ons midden, die vroeg in de morgen bij het graf geweest zijn, ons versteld doen staan.
23En toen zij Zijn lichaam niet vonden, kwamen ze zeggen dat ze zelfs een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden dat Hij leeft.
24En sommigen van hen die bij ons waren, gingen naar het graf en troffen het ook zo aan als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen zij niet.
25En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben!
26 Jes. 50:6; 53:5; Filipp. 2:7; Hebr. 12:2; 1 Petr. 1:11 Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan?
27 Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10; Deut. 18:15 En Hij begon bij Mozes en Ps. 132:11; Jes. 7:14; 9:5; 40:10; Jer. 23:5; 33:14; Ezech. 34:23; 37:25; Dan. 9:24; Micha 7:20al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.
28En zij kwamen dicht bij het dorp waar ze naartoe gingen en Hij deed alsof Hij verder zou gaan.
29 Gen. 19:3 En zij drongen er bij Hem op aan en zeiden: Hand. 16:15; Hebr. 13:2Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is gedaald. En Hij ging naar binnen om bij hen te blijven.
30En het gebeurde, toen Hij met hen aan tafel aanlag, dat Hij het brood nam en het zegende. En toen Hij het gebroken had, gaf Hij het aan hen.
31En hun ogen werden geopend, en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht.
32En zij zeiden tegen elkaar: Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak en voor ons de Schriften opende?
33En op datzelfde moment stonden zij op en keerden terug naar Jeruzalem, en vonden de elf discipelen en hen die bij hen waren, bijeen.
34Die zeiden: De Heere is werkelijk opgewekt 1 Kor. 15:5en is aan Simon verschenen.
35En zij vertelden wat er onderweg gebeurd was, en hoe Hij door hen herkend was bij het breken van het brood.
Verschijning aan de elf apostelen36 Mark. 16:14; Joh. 20:19; 1 Kor. 15:5 En toen zij over deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in hun midden en zei tegen hen: Vrede zij u.
37En zij werden angstig en zeer bevreesd en dachten dat ze een geest zagen.
38En Hij zei tegen hen: Waarom bent u in verwarring en waarom komen zulke overwegingen op in uw hart?
39Zie Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf. Raak Mij aan en zie, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb.
40En terwijl Hij dit zei, liet Hij hun de handen en de voeten zien.
41En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zei Hij tegen hen: Joh. 21:10Hebt u hier iets te eten?
42En zij gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honingraat.
43En Hij nam het aan en at het voor hun ogen op.
44En Hij zei tegen hen: Vers 6; Matt. 16:21; 17:22; 20:18; Mark. 8:31; 9:31; 10:33; Luk. 9:22; 18:31Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen.
45Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen.
46En Hij zei tegen hen: Ps. 22:7; Hand. 17:3Zo staat er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag.
47En in Zijn Naam moet onder alle volken bekering en Hand. 13:38; 1 Joh. 2:12vergeving van zonden gepredikt worden, Hand. 2:4te beginnen bij Jeruzalem.
48En u bent van deze dingen getuigen.
49 Joh. 14:26; 15:26; 16:7; Hand. 1:4 En zie, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u; Hand. 1:4maar blijft u in de stad Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte bekleed zult worden.
De hemelvaart50 Hand. 1:12 Hij leidde hen naar buiten tot bij Bethanië. En Hij hief Zijn handen op en zegende hen.
51 Mark. 16:19; Hand. 1:9 En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij Zich van hen verwijderde. En Hij werd opgenomen in de hemel.
52En zij aanbaden Hem en keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap.
53En zij waren voortdurend in de tempel, terwijl ze God loofden en dankten. Amen.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.