1En als
13Zet dan ook van uw kant – ik spreek 1 Kor. 4:14als tot mijn kinderen – uw hart wijd open.
Geen ongelijk span met ongelovigen14 Deut. 7:2; 1 Kor. 5:9 Vorm geen ongelijk span met ongelovigen, 1 Sam. 5:1,2; 1 Kon. 8:21; 1 Kor. 10:21; Efez. 5:11want wat heeft gerechtigheid gemeenschappelijk met wetteloosheid, en welke gemeenschap is er tussen licht en duisternis?
15En welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial? Of wat deelt een gelovige met een ongelovige?
16Of welk verband is er tussen de tempel van God 1 Kor. 10:7,14en de afgoden? 1 Kor. 3:16; 6:19; Efez. 2:21; Hebr. 3:6; 1 Petr. 2:5Want u bent de tempel van de levende God, zoals God gezegd heeft: Ex. 29:45; Lev. 26:11; Ezech. 37:26Ik zal in hun midden wonen en onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn.
17 Jes. 52:11; Openb. 18:4 Ga daarom uit hun midden weg en zonder u af, zegt de Heere, en raak het onreine niet aan, en Ik zal u aannemen,
18 Jer. 31:1 en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.