1Rehabeam toen die nog leefde, en zei: Wat raadt u aan om dit volk te antwoorden?
7Zij spraken tot hem: Als u heden een dienaar voor dit volk wilt zijn, en als u hen dient, hun antwoord geeft en goede woorden tot hen spreekt, dan zullen zij alle dagen uw dienaren zijn.
8Maar hij verwierp de raad van de oudsten die zij hem hadden gegeven, en pleegde overleg met de jonge mannen die met hem waren opgegroeid en bij hem in dienst waren.
9Hij zei tegen hen: Wat raadt u aan dat wij dit volk zullen antwoorden, dat tot mij sprak: Maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter?
10De jonge mannen, die met hem waren opgegroeid, spraken tot hem: Dit moet u zeggen tegen dat volk dat tot u heeft gesproken: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maakt u het voor ons lichter. Dit moet u tot hen spreken: Mijn pink is dikker dan het middel van mijn vader.
11Welnu, mijn vader heeft een zwaar juk op u geladen, maar ik zal aan uw juk nog meer toevoegen. Mijn vader heeft u met gesels gehoorzaamheid bijgebracht, maar ík zal u met schorpioenen gehoorzaamheid bijbrengen.
12Toen kwam Jerobeam met heel het volk bij Rehabeam, op de derde dag, zoals de koning had gesproken: Kom op de derde dag bij mij terug.
13En de koning gaf het volk een hard antwoord, want hij verwierp de raad van de oudsten die hem raad gegeven hadden.
14Hij sprak tot hen overeenkomstig de raad van de jonge mannen: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ík zal aan uw juk nog meer toevoegen. Mijn vader heeft u met gesels gehoorzaamheid bijgebracht, maar ík zal u met schorpioenen gehoorzaamheid bijbrengen.
15Dus luisterde de koning niet naar het volk. Deze ommekeer kwam namelijk van de HEERE, opdat Hij Zijn woord gestand zou doen dat de HEERE door de dienst van Ahia uit Silo tot Jerobeam, de zoon van Nebat, had die niet tot de nakomelingen van Levi behoorden.
32Verder stelde Jerobeam een feest in voor in de achtste maand, op de vijftiende dag van de maand, zoals het feest dat in Juda gevierd werd, en hij besteeg dan het altaar. Zo deed hij ook in Bethel door offers te brengen aan de kalveren die hij gemaakt had. Hij stelde ook in Bethel priesters aan voor de offerhoogten die hij gemaakt had.
33Ook bracht hij brandoffers op het altaar dat hij in Bethel gemaakt had, op de vijftiende dag van de achtste maand, in de maand die hij in zijn eigen hart bedacht had. Zo stelde hij voor de Israëlieten een feest in en offerde op het altaar door reukoffers te brengen.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.