Johannes 11 - Dutch Revised Bible 2010-2017(HSVU)

De opwekking van Lazarus

1En er was iemand ziek, Lazarus van Bethanië, uit het dorp van Maria en haar zuster Martha.

2 daarvandaan.

19En velen van de Joden waren naar Martha en Maria gekomen om hen te troosten over hun broer.

20Zodra Martha dan hoorde dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet, maar Maria bleef in huis zitten.

21Martha nu zei tegen Jezus: Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn,

22maar ook nu weet ik dat God U alles wat U van God vraagt, geven zal.

23Jezus zei tegen haar: Uw broer zal weer opstaan.

24Martha zei tegen Hem: Ik weet dat hij zal opstaan bij de

34En Hij zei: Waar hebt u hem gelegd? Zij zeiden tegen Hem: Heere, kom het zien.

35 Luk. 19:41 Jezus weende.

36De Joden dan zeiden: Zie, hoe lief Hij hem had!

37En sommigen van hen zeiden: Kon Hij Joh. 9:6Die de ogen van de blinde geopend heeft, ook niet maken dat deze niet gestorven was?

38Jezus dan, opnieuw heftig bewogen in Zichzelf, kwam bij het graf. Het was een grot, en er was een steen op gelegd.

39Jezus zei: Neem de steen weg. Martha, de zuster van de gestorvene, zei tegen Hem: Heere, hij ruikt al, want hij ligt hier al voor de vierde dag.

40Jezus zei tegen haar: Heb Ik u niet gezegd dat u, als u gelooft, de heerlijkheid van God zult zien?

41Zij namen dan de steen weg waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen omhoog en zei: Vader, Ik dank U dat U Mij verhoord hebt.

42En Ik wist dat U Mij altijd verhoort, Joh. 12:30maar ter wille van de menigte die om Mij heen staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij geloven dat U Mij gezonden hebt.

43En toen Hij dit gezegd had, riep Hij met een luide stem: Lazarus, kom naar buiten!

44En de gestorvene kwam naar buiten, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken, en zijn gezicht was omwonden Joh. 20:7met een zweetdoek. Jezus zei tegen hen: Maak hem los en laat hem weggaan.

45Velen dan van de Joden die naar Maria toe gekomen waren en gezien hadden wat Jezus gedaan had, geloofden in Hem.

46Maar sommigen van hen gingen naar de Farizeeën en zeiden tegen hen wat Jezus gedaan had.

De Raad besluit om Jezus te doden

47 Ps. 2:2; Matt. 26:3; Mark. 14:1; Luk. 22:2; Hand. 4:27 De overpriesters dan en de Farizeeën riepen de Raad bijeen en zeiden: Joh. 12:19Wat doen we? Want deze Mens doet vele tekenen.

48Als wij Hem zo laten begaan, zullen allen in Hem geloven, en de Romeinen zullen komen en onze plaats en onze natie van ons wegnemen.

49Maar een van hen, Kajafas, die de hogepriester van dat jaar was, zei tegen hen: U weet niets,

50en u overweegt niet Joh. 18:14dat het nuttig voor ons is dat één Mens sterft voor het volk, en niet heel het volk verloren gaat.

51Dit zei hij echter niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij dat Jezus sterven zou voor het volk,

52en niet alleen voor het volk, maar ook om de kinderen van God, overal verspreid, Efez. 2:14,15,16bijeen te brengen.

53Vanaf die dag dan waren zij vastbesloten om Hem te doden.

54Jezus dan verkeerde niet meer openlijk onder de Joden, maar Hij ging vandaar naar het land bij de woestijn, naar een stad die Efraïm heette, en verbleef daar met Zijn discipelen.

55En het Pascha van de Joden was nabij en velen uit dat land gingen naar Jeruzalem, vóór het Pascha, om zich te reinigen.

56 Joh. 7:11 Zij dan zochten Jezus en zeiden onder elkaar, terwijl zij in de tempel stonden: Wat denkt u? Dat Hij niet op het feest komt?

57De overpriesters nu en de Farizeeën hadden de opdracht gegeven dat, als iemand wist waar Hij was, hij het hun te kennen zou geven, zodat zij Hem konden grijpen.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help