1Hij riep en Zijn kleding blinkend wit werd.
30En zie, twee mannen spraken met Hem; het waren Mozes en Elia.
31Zij verschenen in heerlijkheid en spraken over Zijn heengaan, dat Hij zou volbrengen in Jeruzalem.
32Petrus en zij die bij hem waren, waren bevangen door slaap. Toen ze wakker geworden waren, zagen zij Zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij Hem stonden.
33En het gebeurde, toen zij bij Hem vandaan zouden gaan, dat Petrus tegen Jezus zei: Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten wij drie tenten maken, voor U een, voor Mozes een en voor Elia een; hij wist echter niet wat hij zei.
34Terwijl hij dit zei, kwam er een wolk, en die overschaduwde hen. Zij werden bevreesd toen zij de wolk ingingen.
35 want Matt. 17:22; Mark. 9:31de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van mensen.
45 Luk. 2:50; 18:34 Maar zij begrepen dat woord niet en het bleef voor hen verborgen, zodat het niet tot hen doordrong. En zij vreesden Hem een vraag te stellen over dat woord.
Waarschuwing tegen eerzucht46 Matt. 18:1; Mark. 9:33; Luk. 22:24 Er ontstond een meningsverschil onder hen over de vraag wie van hen de belangrijkste was.
47Maar toen Jezus de overweging van hun hart zag, nam Hij een kind en zette dat bij Zich.
48 Matt. 18:5; Mark. 9:37; Joh. 13:20 En Hij zei tegen hen: Wie dit kind ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij, Luk. 10:16; Joh. 13:20en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. Matt. 23:11; Luk. 14:11; 18:14Want wie de minste onder u allen is, die zal belangrijk zijn.
49 Mark. 9:38 Johannes antwoordde en zei: Meester, wij hebben iemand gezien die in Uw Naam demonen uitdreef, en wij hebben het hem verboden, omdat hij U niet samen met ons volgt.
50En Jezus zei tegen hem: Verbied het niet, want Matt. 12:30; Luk. 11:23wie niet tegen ons is, die is voor ons.
Jezus door Samaritanen verworpen51Het geschiedde, toen de dagen van Zijn Mark. 16:19; Hand. 1:2; 1 Tim. 3:16opneming vervuld werden, dat Hij Zijn aangezicht naar Jeruzalem keerde om daarheen te reizen.
52En Hij stuurde boden voor Zijn aangezicht uit. Op hun reis kwamen zij in een dorp van de Samaritanen om voor Hem voorbereidingen te treffen.
53Maar zij ontvingen Hem niet, Joh. 4:9omdat Hij op reis was naar Jeruzalem, waarheen Zijn aangezicht gericht was.
54Toen de discipelen Jakobus en Johannes dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt U dat wij zeggen dat er vuur van de hemel moet neerdalen en hen verteren, zoals ook 2 Kon. 1:10,12Elia gedaan heeft?
55Maar Hij keerde Zich om, bestrafte hen en zei: U beseft niet wat voor Geest u hebt,
56 Joh. 3:17; 12:47 want de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te gronde te richten, maar om ze te behouden. En zij gingen naar een ander dorp.
Het volgen van Jezus57 Matt. 8:19 Het gebeurde, toen zij onderweg waren, dat iemand tegen Hem zei: Heere, ik zal U volgen waar U ook heen gaat.
58Maar Jezus zei tegen hem: De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waarop Hij het hoofd kan neerleggen.
59 Matt. 8:21 Tegen een ander zei Hij: Volg Mij. Maar die zei: Heere, sta mij toe dat ik wegga om eerst mijn vader te begraven.
60 Matt. 8:22 Maar Jezus zei tegen hem: Laat de doden hun doden begraven, maar u, ga heen en verkondig het Koninkrijk van God.
61Weer een ander zei: Heere, ik zal U volgen, maar 1 Kon. 19:20sta mij eerst toe dat ik afscheid neem van hen die in mijn huis zijn.
62Jezus zei tegen hem: Spr. 26:11; Filipp. 3:14; Hebr. 6:5; 2 Petr. 2:20Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk van God.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.