1Toen sprak God al deze woorden:
2Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, want de HEERE zal niet voor onschuldig houden wie Zijn Naam ijdel gebruikt.
8 noch uw vee, noch uw vreemdeling die binnen uw poorten is.
11Want in
15U zult niet stelen.
16U zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste.
17 noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is.
18En heel het volk was getuige van de donderslagen, de bliksems, het bazuingeschal en de rokende berg. Toen het volk dit zag, sidderden zij en bleven op een afstand staan.
19 opdat u niet zondigt.
21 Ex. 19:17; Hebr. 12:18 Het volk bleef op een afstand staan, maar Mozes naderde tot de donkere wolk, waar God was.
22Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zo moet u tegen de Israëlieten zeggen: U hebt zelf gezien dat Ik met u vanuit de hemel gesproken heb.
23U mag naast Mij geen goden van zilver maken, en goden van goud mag u ook niet voor uzelf maken.
24 Ex. 27:1; 38:1 U moet voor Mij een altaar van aarde maken en daarop uw brandoffers en uw dankoffers, uw kleinvee en uw runderen offeren. Op elke plaats waar Ik Mijn Naam zal laten gedenken, zal Ik naar u toe komen en u zegenen.
25 Deut. 27:5; Joz. 8:30,31 Maar als u voor Mij een stenen altaar maakt, mag u dit niet bouwen van gehouwen stenen, want als u ze met uw houweel bewerkt, ontheiligt u ze.
26En u mag niet langs trappen naar Mijn altaar klimmen, opdat uw naaktheid daarop niet zichtbaar wordt.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.