1Toen bad Jona tot de HEERE, zijn God, vanuit het binnenste van de vis.
2Hij zei:
en Hij antwoordde mij.
Uit de schoot van het graf riep ik om hulp,
U hoorde mijn stem.
3Want U wierp mij de diepte in, in het hart van de zeeën,
een watervloed omringde mij;
al Uw
de watervloed omving mij.
Zeewier was om mijn hoofd gebonden.
6Naar de diepste gronden van de bergen
daalde ik af in de aarde;
haar grendels sloten zich voor eeuwig achter mij.
Maar uit het verderf trok U mijn leven omhoog,
HEERE, mijn God!
7Toen mijn ziel in mij bezweek,
dacht ik aan de HEERE;
mijn gebed kwam tot U,
in Uw heilige tempel.
8Wie nietige afgoden vereren,
verlaten Hem Die hun goedertieren is.
9Maar ik, met Ps. 50:14,23; 116:17; Hos. 14:3; Hebr. 13:15dankzegging zal ik U offers brengen;
wat ik beloofd heb, zal ik nakomen.
Ps. 3:9 Het heil is van de HEERE!
10Toen sprak de HEERE tot de vis, en hij spuwde Jona uit op het droge.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.