1Toen zegende God Noach en zijn zonen en Hij zei tegen hen:
20En Noach werd landbouwer en plantte een wijngaard.
21Hij dronk van de wijn en werd dronken; en hij ontkleedde zich midden in zijn tent.
22En Cham, de vader van Kanaän, zag de naaktheid van zijn vader en vertelde het aan zijn beide broers buiten.
23Toen namen Sem en Jafeth een kleed, legden het op hun beider schouders, liepen achteruit en bedekten de naaktheid van hun vader, met het gezicht afgewend, zodat zij de naaktheid van hun vader niet zagen.
24Toen ontwaakte Noach uit zijn roes en kwam hij te weten wat zijn jongste zoon hem aangedaan had.
25Hij zei:
Vervloekt is Kanaän!
Laat hij voor zijn broers een dienaar van dienaren zijn!
26Ook zei hij:
Gezegend is de HEERE, de God van Sem!
Laat Kanaän een dienaar voor hem zijn!
27Laat God Jafeth uitbreiden en laat hij in de tenten van Sem wonen!
En laat Kanaän voor hem een dienaar zijn!
28En Noach leefde na de vloed driehonderdvijftig jaar.
29Zo waren al de dagen van Noach negenhonderdvijftig jaar; en hij stierf.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.