1Toen Israël een kind was, had Ik hem lief,
en uit Egypte heb afkeer van Mij.
Zij roepen wel tot de Allerhoogste,
maar gezamenlijk roemt men Hem niet.
8Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm,
u uitleveren, Israël?
Hoe zou Ik u prijsgeven als Gen. 19:24Adama,
met u doen als met Zeboïm?
Mijn hart keert zich in Mij om,
al Mijn medelijden is opgewekt.
9Ik zal Mijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen,
Ik zal niet terugkeren om Efraïm te gronde te richten.
Want Ik ben God, en geen mens,
de Heilige in uw midden,
en in de stad zal Ik niet komen.
10Zij zullen achter de HEERE aan gaan,
Hij zal brullen als een leeuw.
Ja, Híj zal brullen,
en de kinderen zullen bevende komen van de kant van de zee.
11Zij zullen bevende komen als een vogel uit Egypte,
als een duif uit het land Assyrië.
Dan doe Ik hen wonen in hun huizen,
spreekt de HEERE.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.