1Toen ook toen Saul koning was, van de dertig. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer driehonderd man.
12Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van een man uit Ahoah; hij was een van de drie helden.
13Hij was met David in Pas-Dammim,
15 en zei: Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt?
18Toen baanden die drie zich een weg door het kamp van de Filistijnen en putten water uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt, droegen het mee en kwamen bij David. David wilde het echter niet drinken, maar goot het uit voor de HEERE,
19en zei: Er is bij mij geen sprake van, mijn God, dat ik dit zal doen! Zal ik het bloed van deze mannen drinken? Met gevaar voor hun leven, ja, met gevaar voor hun leven hebben zij dat hier gebracht. En hij wilde het niet drinken. Zo deden deze drie helden.
20Abisaï, de broer van Joab, die was het hoofd van deze drie. Hij zwaaide zijn speer over driehonderd gesneuvelden; en hij had een naam onder deze drie.
21Onder deze drie was hij geëerd boven de twee. Daarom was hij hun tot bevelhebber. Hij reikte echter niet tot aan het eerste drietal.
22Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dappere man, groot van daden, uit Kabzeël. Hij was het die de twee zonen van Ariël uit Moab versloeg. Ook was hij het die eens in het midden van een kuil afdaalde en daar een leeuw doodsloeg, in de sneeuwtijd.
23Hij versloeg ook een Egyptenaar, een man van grote lengte, vijf el lang. In de hand van de Egyptenaar was een speer als een weversboom, maar Benaja ging op hem af met een staf, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met diens eigen speer.
24Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; daarom had hij een naam onder de drie helden.
25Zie, hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat eerste drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht.
26 2 Sam. 23:24 De strijdbare helden waren: Asahel, de broer van Joab; Elhanan, de zoon van Dodo, uit Bethlehem;
27Sammoth uit Harod; Helez uit Pelon;
28Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa; Abiëzer uit Anathoth;
29Sibbechai uit Husa; Ilai uit Ahoah;
30Maharai uit Netofa; Heled, de zoon van Baëna uit Netofa;
31Ithai, de zoon van Ribai, uit Gibea van de Benjaminieten; Benaja uit Pirhathon;
32Hurai uit de dalen van Gaäs; Abiël uit Beth-Araba;
33Azmaveth uit Barhum; Eljachba uit Saälbon;
34de zonen van Hasem, de Gizoniet; Jonathan, de zoon van Sage, uit Harar;
35Ahiam, de zoon van Sachar, uit Harar; Elifal, de zoon van Ur;
36Hefer uit Mechera; Ahia uit Pelon;
37Hezro uit Karmel; Naärai, de zoon van Ezbai;
38Joël, de broer van Nathan; Mibhar, de zoon van Hagri;
39Zelek, de Ammoniet; Nahrai uit Beëroth, de wapendrager van Joab, de zoon van Zeruja;
40Ira uit Jether; Gareb uit Jether;
41Uria, de Hethiet; Zabad, de zoon van Achlai;
42Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet, hoofd van de Rubenieten, met dertig man boven hem;
43Hanan, de zoon van Maächa, en Josafat uit Methen;
44Uzzia uit Astharoth; Sama en Jeïel, de zoon van Hotham uit Aroër;
45Jediaël, de zoon van Simri en Joha, zijn broer, uit Tiz;
46Eliël uit Mahanaïm; Jeribai en Josavia, de zonen van Elnaäm, en Jithma, de Moabiet;
47Eliël, Obed en Jaäziël uit Mezobaja.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.