1Wee de
zij bemoedigen de kwaaddoeners,
zodat niemand zich bekeert
van zijn slechtheid.
Zij allen zijn voor Mij als voortgaat:
Geen onheil zal over u komen.
18Want wie heeft in de raad van de HEERE gestaan, en Zijn woord gezien en gehoord,
wie heeft op Zijn woord acht geslagen en ernaar geluisterd?
19Zie, een
zult u dat duidelijk begrijpen.
21Ik heb die profeten van de HEERE? dan moet u tegen hen zeggen: Wat last? Ik zal u verlaten, spreekt de HEERE.
34En de profeet of de priester of het volk dat zeggen zal: Een last van de HEERE! Ik zal die man en zijn huis straffen.
35Dit moet u, ieder tegen zijn naaste en ieder tegen zijn broeder zeggen: Wat heeft de HEERE geantwoord? En: Wat heeft de HEERE gesproken?
36Maar aan een last van de HEERE mag u niet meer denken, want voor ieder zal zijn eigen woord een last zijn, want u verdraait de woorden van de levende God, de HEERE van de legermachten, onze God.
37Dit moet u zeggen tegen de profeet: Wat heeft de HEERE u geantwoord? En: Wat heeft de HEERE gesproken?
38Maar als u zegt: De last van de HEERE – daarom, zo zegt de HEERE: Omdat u dit woord zegt: De last van de HEERE, terwijl Ik u de boodschap had gezonden: U mag niet zeggen: De last van de HEERE,
39daarom, zie, Ik zal u helemaal vergeten, en u, en de stad die Ik u en uw vaderen gegeven heb, van voor Mijn aangezicht verlaten.
40Ik zal op u eeuwige smaad leggen, Jer. 20:11eeuwige schande, die niet zal worden vergeten.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.