1Het woord van de HEERE kwam tot mij:
2En u, mensenkind, hef een klaaglied aan over Tyrus,
3en zeg tegen Tyrus, dat zetelt bij de toegangen naar de zee, dat met de volken handeldrijft in veel kustlanden: Zo zegt de Heere HEERE:
Tyrus, ú hebt gezegd:
Ik ben en koperen voorwerpen als handelswaar.
14Uit Beth-Togarma leverde men werkpaarden, rijpaarden en muildieren voor uw waren.
15De Dedanieten dreven handel voor u. Veel kustlanden verkochten uw handelswaar. Ivoren slagtanden en ebbenhout gaven zij u als schatting terug.
16Syrië deed zaken met u vanwege het vele werk dat u leverde. Smaragden, roodpurper, en kleurrijk geborduurd werk, fijn linnen, koraal en robijnen leverden zij voor uw waren.
17Juda en het land Israël, díe waren uw handelaars in tarwe van Minnit, fijn meel, honing, olie en balsem, die zij als handelswaar aan u leverden.
18Damascus deed zaken met u vanwege het vele werk dat u leverde, vanwege de veelheid van allerlei bezittingen: wijn uit Chelbon en witte wol.
19Vedan en Javan leverden u handelswaar uit Uzal. Smeedijzer, kassia en kalmoes behoorden tot uw handelswaar.
20Dedan was uw handelaar in zadelkleden voor het paardrijden.
21Arabië en alle vorsten van Kedar, die deden zaken met u in lammeren, rammen en bokken. Daarin deden zij zaken met u.
22De handelaars van Sjeba en Raëma, díe waren uw handelaars in de allerbeste specerijen. Allerlei edelstenen en goud leverden zij u als uw waren.
23Haran, Kanne en Eden, de handelaars van Sjeba, Assur en Kilmad dreven handel met u.
24Zij waren op uw markten uw handelaars in pronkgewaden, in blauwpurperen mantels, voorzien van kleurrijk borduurwerk, in kleden van tweekleurige stof en in stevig gevlochten touwen.
25De schepen van Tarsis vervoerden uw handelswaar voor u.
Zo lag u vol en zeer zwaar bevracht
in het hart van de zeeën.
26Uw roeiers hebben u gebracht
op grote wateren,
de
29Allen die roeiriemen vastgrijpen,
dalen af uit hun schepen.
Zeelieden, alle matrozen van de zee:
zij staan aan land.
30Zij laten hun stem over u horen,
bitter schreeuwen zij,
stof werpen zij op hun hoofd,
zij wentelen zich in de as.
31Vanwege u scheren zij zich
met een bittere rouwklacht.
32Jammerend zullen zij een klaaglied over u aanheffen
en een weeklacht over u zingen:
Wie was als Tyrus, als de verwoeste,
in het midden van de zee?
33Toen uw waren van overzee kwamen,
verzadigde u veel volken.
Met uw vele bezittingen en uw handelswaar
maakte u de koningen van de aarde rijk.
34Nu ligt u in de waterdiepten,
gebroken door de zeeën;
uw handelswaar en heel uw menigte
zijn uit uw midden weggevallen.
35Alle bewoners van de kustlanden zijn ontzet over u,
en hun koningen rijzen de haren te berge,
hun gezichten staan verwrongen.
36Zij die zaken doen onder de volken,
sissen van afschuw over u.
U bent een Ezech. 26:21voorwerp van verschrikking geworden,
en u zult niet meer bestaan tot in eeuwigheid.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.