1De HEERE sprak tot Mozes:
2 door met een man te slapen.
18Maar laat alle kinderen van het vrouwelijk geslacht die nog geen gemeenschap gehad hebben door met een man te slapen, voor u in leven.
19En u, sla uw kamp op buiten het kamp, zeven dagen lang. Ieder die een persoon gedood en ieder die een verslagene aangeraakt heeft, moet zich op de derde dag en op de zevende dag ontzondigen, u en uw gevangenen.
20Ook moet u alle kleding, alle leren voorwerpen, alles wat van geitenhaar gemaakt is, en alle houten voorwerpen ontzondigen.
21En de priester Eleazar zei tegen de krijgslieden die ten strijde getrokken waren: Dit is de wetsverordening die de HEERE Mozes geboden heeft.
22Alleen het goud, het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood,
23elk ding dat vuurvast is, moet u door het vuur laten gaan, zodat het rein wordt; alleen moet het op de vijfhonderd van de mensen, van de runderen, van de ezels en van de schapen.
29Van de voor hen bestemde helft moet u dat nemen en dat aan de priester Eleazar geven als een hefoffer voor de HEERE.
30Maar van de helft voor de Israëlieten moet u één gevangene op de vijftig nemen, van de mensen, van de runderen, van de ezels en van de schapen, van al de dieren, en ze aan de Levieten geven, die de taak ten behoeve van de tabernakel van de HEERE vervullen.
31Mozes en de priester Eleazar deden zoals de HEERE Mozes geboden had.
32Wat meegenomen was, het overschot van de buit die het krijgsvolk geroofd had, waren zeshonderdvijfenzeventigduizend schapen,
33en tweeënzeventigduizend runderen,
34en eenenzestigduizend ezels;
35en mensen, namelijk vrouwen die nog geen gemeenschap hadden gehad door met een man te slapen, alles bij elkaar tweeëndertigduizend personen.
36De helft daarvan, namelijk het aandeel voor hen die met het leger uitgetrokken waren, was een aantal van driehonderdzevenendertigduizend vijfhonderd schapen.
37De heffing voor de HEERE van de schapen was zeshonderdvijfenzeventig schapen.
38En er waren zesendertigduizend runderen, en de heffing daarvan voor de HEERE was tweeënzeventig.
39En er waren dertigduizend vijfhonderd ezels, en de heffing daarvan voor de HEERE was eenenzestig.
40En er waren zestienduizend mensen, en de heffing daarvan voor de HEERE was tweeëndertig personen.
41 stonden; van ons ontbreekt niet één man.
50Daarom zullen wij de HEERE een offergave brengen, ieder wat hij gevonden heeft: een gouden voorwerp, een ketting, een armband, een ring, een oorring of een halssieraad, om voor ons leven verzoening te doen voor het aangezicht van de HEERE.
51Mozes en de priester Eleazar namen het goud van hen aan, allemaal kunstig gemaakte voorwerpen.
52Al het goud van het hefoffer dat zij de HEERE brachten, van de bevelhebbers van duizend en de bevelhebbers van honderd, bedroeg zestienduizend zevenhonderdvijftig sikkel.
53De krijgslieden hadden ieder voor zichzelf het nodige Deut. 20:14geroofd.
54Zo namen Mozes en de priester Eleazar dat goud aan van de bevelhebbers van duizend en van honderd, en zij brachten het in de tent van ontmoeting, voor het aangezicht van de HEERE, tot gedachtenis voor de Israëlieten.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.