1Evenmin als de sneeuw in de zomer en de regen in de oogsttijd
past eer bij een dwaas.
2Zoals een mus wegvlucht, zoals een zwaluw wegvliegt,
zo komt een vervloeking zonder reden niet aan.
3
23Brandende lippen en een boosaardig hart
zijn als een potscherf, overtrokken met schuim van zilver.
24Wie haat draagt, veinst met zijn lippen,
maar in zijn binnenste zint hij op bedrog.
25Geloof hem niet als hij met vriendelijke stem spreekt,
want er zijn zeven gruwelen in zijn hart.
26Al hult haat zich in bedrog,
zijn kwaad zal in de gemeente geopenbaard worden.
27 Ps. 7:16; 9:16; 10:2; 57:7; Pred. 10:8 Wie een kuil graaft, zal erin vallen,
verrolt hij een steen, op hem zal hij terugvallen.
28Een valse tong haat hen die hij kwetst,
en een gladde mond brengt verderf.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.