1Zie, de HEERE maakt het land leeg en verwoest het;
het oppervlak ervan keert Hij ondersteboven, Hij verspreidt zijn inwoners.
2Het vergaat het volk dan net als de priester,
de knecht als zijn heer,
de slavin als haar meesteres,
de koper de aarde,
te midden van de volken, zo gaan
zullen zij juichen, van de zee af.
15Eer daarom de HEERE
in de landen van het licht,
op de eilanden in de zee
de Naam van de HEERE,
de God van Israël.
16Vanaf het uiterste einde der aarde
horen wij psalmen
tot verheerlijking van de Rechtvaardige.
Maar ik zeg: Ik kwijn weg, ik kwijn weg, wee mij!
De trouwelozen handelen trouweloos,
in ontrouw handelen de trouwelozen trouweloos.
17
de legermacht van de hoogte in de hoogte
en de koningen van de aardbodem op de aardbodem zal straffen.
22Zij zullen verzameld worden
als gevangenen in een kerker,
zij zullen opgesloten worden in een gevangenis,
maar na vele dagen zal er weer naar hen omgezien worden.
23 Jes. 13:10; Ezech. 32:7; Joël 2:31; 3:15 De volle maan zal rood worden van schaamte,
de gloeiende zon zal beschaamd worden,
als de HEERE van de legermachten zal regeren
op de berg Sion, en in Jeruzalem;
en voor Zijn oudsten
zal er heerlijkheid zijn.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.