1Hij zei tegen mij: Mensenkind, ga op uw voeten staan, en Ik zal met u spreken.
2Terwijl Hij tot mij sprak, en hardleers. Ik zend u naar hen toe. U moet tegen hen zeggen: Zo zegt de Heere HEERE.
5En zij, of zij luisteren of dat nalaten – zij zijn immers een opstandig huis – Ezech. 33:33zij zullen weten dat er een profeet in hun midden geweest is.
6Maar u, mensenkind, Jer. 1:8,17; Luk. 12:4wees niet bevreesd voor hen, wees niet bevreesd voor hun woorden, hoewel er prikkels en dorens bij u zijn en u bij schorpioenen verblijft. Wees niet bevreesd voor hun woorden Ezech. 3:9; 1 Petr. 3:14en wees niet ontsteld voor hun blik, want zij zijn een opstandig huis!
7Maar u moet Mijn woorden tot hen spreken, of zij luisteren of dat nalaten, want zij zijn opstandig!
8Maar u, mensenkind, luister naar wat Ik tot u spreek. Wees niet opstandig, zoals dit opstandige huis. Doe uw mond open Openb. 10:9en eet wat Ik u geef.
9Toen zag ik, en zie, er was een hand naar mij uitgestoken. En zie, daarin was een boekrol.
10En Hij spreidde die voor mijn gezicht uit: hij was vanvoren en vanachteren beschreven. Er waren klaagliederen, zuchten en weeklachten op geschreven.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.