1Halleluja!
3Welzalig zij die zich aan het recht houden,
die te allen tijde gerechtigheid doen.
4Denk aan mij, HEERE, naar het welbehagen in Uw volk;
zie naar mij om met Uw heil,
5zodat ik het goede van Uw uitverkorenen mag zien,
mij mag verblijden met de blijdschap van Uw volk,
mij mag beroemen met Uw eigendom.
6 deed
16 in
voor het evenbeeld van een rund, dat gras eet.
21Zij vergaten God, hun Heiland,
Die grote dingen gedaan had in Egypte,
22wonderen in het land van Cham,
ontzagwekkende dingen bij de Schelfzee.
23 tot toorn met hun daden,
zodat er een plaag onder hen uitbrak.
30Toen stond Pinehas op en oefende gericht
en de plaag werd tot stilstand gebracht.
31Het is hem gerekend tot gerechtigheid,
van generatie op generatie, tot in eeuwigheid.
32 Num. 20:12; Ps. 95:8 Zij maakten Hem zeer toornig bij het water van Meriba,
het verging Mozes slecht omwille van hen.
33Want zij tergden zijn geest,
zodat hij met zijn lippen ondoordachte woorden sprak.
34Zij vaagden de volken niet weg,
zoals de HEERE hun bevolen had;
35maar Richt. 2:2; 3:5,6zij vermengden zich met de heidenvolken
en leerden hun gebruiken.
36Zij dienden hun afgoden,
die hun tot een valstrik werden.
37 Lev. 18:21; Deut. 12:31; 2 Kon. 16:3; 17:17; 21:6; 2 Kron. 28:3; 33:6 Bovendien offerden zij hun zonen
en hun dochters aan de demonen.
38Zij vergoten onschuldig bloed,
het bloed van hun zonen en dochters.
Zij offerden hen aan de afgoden van Kanaän,
Num. 35:33 zodat het land door deze bloedschulden ontheiligd werd.
39Zij verontreinigden zichzelf door hun werken,
zij bedreven hoererij door hun daden.
40Daarom ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Zijn volk,
Hij had een afschuw van Zijn eigendom.
41Hij gaf hen in de hand van de heidenvolken;
wie hen haatten, heersten over hen.
42Hun vijanden onderdrukten hen,
zij werden vernederd onder hun hand.
43Hij redde hen vele keren,
zíj echter tergden Hem door hun plannen
en raakten uitgeteerd door hun ongerechtigheid.
44Toch zag Hij hun benauwdheid,
toen Hij hun roepen hoorde.
45Hij dacht hun ten goede aan Zijn verbond;
Hij had berouw, naar Zijn grote goedertierenheid.
46Daarom bewees Hij hun barmhartigheid
bij allen die hen als gevangenen hadden weggevoerd.
47Verlos ons, HEERE, onze God,
breng ons bijeen 1 Kron. 16:35vanuit de heidenvolken,
opdat wij Uw heilige Naam loven
en ons beroemen in Uw lof.
48Geloofd zij de HEERE, de God van Israël,
van eeuwigheid tot eeuwigheid;
laat 1 Kron. 16:36heel het volk zeggen: Amen.
Halleluja!
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.