1Maar Job antwoordde en zei:
2Luister aandachtig naar mijn woorden,
en laat dat jullie vertroostingen zijn.
3Verdraag mij, nu zal ík spreken;
en nadat ik gesproken heb, kunnen jullie spotten.
4Wat mij betreft, is mijn klacht tot een mens gericht?
Maar al zou het zo zijn, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn?
5Wend je tot mij, en wees ontzet,
en leg de hand op de mond.
6Ja, als ik hieraan denk, word ik door schrik overmand,
en huiver grijpt mijn vlees aan:
7
terwijl hij geheel zonder zorgen en gerust is.
24Zijn vaten zijn vol melk,
en het merg van zijn beenderen is doordrenkt.
25De ander daarentegen sterft met een bittere ziel,
en hij heeft niet van het goede gegeten.
26Zij liggen samen in het stof,
Job 17:14 en de maden overdekken hen.
27Zie, ik ken jullie gedachten,
en de listige plannen waarmee jullie mij geweld aandoen.
28Want jullie zeggen: Waar is het huis van de edele,
en waar is de tent, de woning van de goddelozen?
29Hebben jullie het niet gevraagd aan de voorbijgangers op de weg,
en erkennen jullie hun aanwijzingen niet?
30 Spr. 16:4 Want de kwaaddoener wordt gespaard voor de dag van de ondergang;
voor de dag van de verbolgenheden worden zij in veiligheid gebracht.
31Wie vertelt hem in zijn gezicht welke weg hij gaat?
Als hij wat doet, wie vergeldt het hem?
32 Uiteindelijk wordt hij naar de graven gebracht,
en men waakt over zijn grafheuvel.
33De kluiten van het dal zijn hem aangenaam,
en alle mensen trekken achter hem aan;
en zij die vóór hem geweest zijn, zijn niet te tellen.
34Wat troosten jullie mij dan met lege woorden!
Van jullie antwoorden blijft alleen ontrouw over.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.