1Er was een hongersnood in de dagen van David, drie jaar lang, jaar na jaar, en David zocht het aangezicht van de HEERE. En de HEERE zei: Het is vanwege Saul en vanwege zijn huis, dat beladen is met bloedschuld, omdat hij de Gibeonieten gedood heeft.
2Toen riep de koning de Gibeonieten en zei tegen hen – nu behoorden de Gibeonieten niet tot de Israëlieten, maar tot het overblijfsel van de Amorieten; en hoewel de Israëlieten hun een eed hadden brons, en hij had een nieuw zwaard aan zijn gordel – dacht David neer te kunnen slaan.
17Maar Abisaï, de zoon van Zeruja, hielp hem, sloeg de Filistijn neer en doodde hem. Toen bezwoeren de mannen van David hem: U moet niet meer met ons ten strijde trekken, opdat u de lamp van Israël niet uitdooft.
18Daarna gebeurde het dat er in 1 Kron. 20:4Gob opnieuw oorlog met de Filistijnen was. Toen versloeg Sibbechai uit Husa, Saf, die een van de kinderen van Rafa was.
19Er was opnieuw oorlog met de Filistijnen in Gob, en Elhanan, de zoon van Jaäre-Oregim, versloeg Beth-halachmi, die met Goliath uit Gath was. De schacht van zijn speer was als een weversboom.
20Er was opnieuw oorlog in Gath. Er was een man van grote lengte die zes vingers aan zijn handen had en zes tenen aan zijn voeten, vierentwintig in getal. Ook deze was bij Rafa geboren.
21Hij hoonde Israël, maar Jonathan, de zoon van Simea, de broer van David, versloeg hem.
22Deze vier waren bij Rafa geboren in Gath. Zij vielen door de hand van David en door de hand van zijn manschappen.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.