1Daarop pleegde David overleg met de bevelhebbers over duizend en die over honderd, en met alle vorsten.
2En David zei tegen heel de gemeente van Israël: Als het u goeddunkt en als het van de HEERE, onze God, is, laten wij ons dan verspreiden, laten wij boden sturen naar onze overige broeders in alle gebieden van Israël, en met hen ook naar de priesters en Levieten in de steden met hun weidegronden, en laten zij zich bij ons voegen.
3En laten we de ark van onze God naar ons terughalen, want in de dagen van Saul hebben wij er niet naar gevraagd.
4Toen zei heel de gemeente, dat men het zo doen zou, want die zaak was goed in de ogen van heel het volk.
5 en hij noemde die plaats Perez-Uzza, tot op deze dag.
12David was op die dag bevreesd voor God, en zei: Hoe moet ik de ark van God bij mij brengen?
13Daarom 2 Sam. 6:10liet David de ark niet bij zich in de stad van David brengen, maar hij liet hem uitwijken naar het huis van Obed-Edom, de Gethiet.
14Zo bleef de ark van God bij het gezin van Obed-Edom, in diens huis, drie maanden lang; en de HEERE zegende het huis van Obed-Edom en alles wat hij had.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.