1Er was een langdurige strijd tussen het huis van Saul en het huis van David. David werd gaandeweg sterker, maar het huis van Saul werd gaandeweg zwakker.
De eerste zonen van David2Bij David werden in Hebron om heel Israël te doen omkeren, naar u toe.
13En hij zei: Goed, ik zal een verbond met u sluiten. Eén ding vraag ik echter van u: u zult mij niet onder ogen komen, tenzij dat u eerst Michal brengt, de dochter van Saul, als u mij onder ogen wilt komen!
14Ook stuurde David boden naar Isboseth, de zoon van Saul, om te zeggen: Geef mij mijn vrouw Michal, die ik als koning over u verlangd.
18Doe het dan nu, want de HEERE heeft tot David gesproken: Door de hand van David, Mijn dienaar, zal Ik Mijn volk Israël verlossen uit de hand van de Filistijnen en uit de hand van al hun vijanden.
19Abner sprak ook ten aanhoren van afgevaardigden van Benjamin. Ook ging Abner naar Hebron om ten aanhoren van David te spreken over alles wat goed was in de ogen van Israël en in de ogen van heel het huis van Benjamin.
20Abner kwam bij David in Hebron, en twintig mannen met hem. En David richtte een maaltijd aan voor Abner en de mannen die bij hem waren.
21Toen zei Abner tegen David: Ik zal mij gereedmaken en op weg gaan om heel Israël bijeen te brengen bij mijn heer de koning, zodat zij een verbond met u sluiten en u zult regeren over alles wat uw ziel verlangt. Zo liet David Abner gaan en hij ging in vrede.
Joab doodt Abner22En zie, de manschappen van David en Joab kwamen terug van een rooftocht en brachten een grote buit met zich mee. Abner was niet meer bij David in Hebron, want deze had hem laten gaan en hij was in vrede weggegaan.
23Toen Joab en heel het leger dat bij hem was, aankwamen, vertelde men aan Joab: Abner, de zoon van Ner, is bij de koning gekomen; die heeft hem laten gaan en hij is in vrede weggegaan.
24Toen ging Joab naar de koning en zei: Wat hebt u gedaan? Zie, Abner is bij u gekomen; waarom hebt u hem toch laten gaan, zodat hij ongehinderd weg kon gaan?
25U kent Abner, de zoon van Ner, dat hij gekomen is om u te misleiden en om uw uitgaan en uw ingaan te weten te komen, ja, om te weten te komen alles wat u doet.
26Joab ging weg bij David en stuurde Abner boden achterna, die hem terughaalden van bij de put van Sira. David echter wist het niet.
27Toen Abner weer in Hebron kwam, bij het graf van Abner, en ook heel het volk huilde.
33De koning hief een rouwklacht aan over Abner en zei:
Is Abner dan gestorven
zoals een dwaas sterft?
34Uw handen waren niet gebonden,
en uw voeten niet in bronzen boeien geslagen,
maar u bent gevallen
zoals men valt door onrechtvaardige mensen.
Toen huilde het hele volk nog meer over hem.
35Daarna kwam al het volk om David brood te doen eten, terwijl het nog dag was. Maar David zwoer: God mag zó en nog veel erger met mij doen, als ik vóór het ondergaan van de zon brood proef of wat dan ook!
36Toen heel het volk dit opmerkte, was het goed in hun ogen, zoals alles wat de koning gedaan had, goed was in de ogen van heel het volk.
37Heel het volk en heel Israël wisten die dag dat het niet van de koning uitgegaan was dat men Abner, de zoon van Ner, gedood had.
38Verder zei de koning tegen zijn dienaren: Weet u wel dat deze dag een vorst, ja, een groot man in Israël gevallen is?
39Maar ik ben heden zwak, hoewel gezalfd tot koning. Deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn echter harder dan ik. Moge de HEERE de kwaaddoener vergelden naar zijn kwaad!
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.