1En was, ging Hij met de twaalf de stad uit naar Bethanië.
De vijgenboom verdord en de tempel gereinigd12 Matt. 21:18 En de volgende dag, toen zij uit Bethanië gingen, kreeg Hij honger.
13En toen Hij in de verte een vijgenboom zag die bladeren had, ging Hij erheen om te zien of Hij er ook iets aan zou vinden; en erbij gekomen, vond Hij niets dan bladeren, want het was niet de tijd voor vijgen.
14En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Laat niemand meer vrucht van u eten in eeuwigheid! En Zijn discipelen hoorden het.
15En zij kwamen in Jeruzalem; Matt. 21:12; Luk. 19:45; Joh. 2:14en toen Jezus de tempel binnengegaan was, begon Hij hen die in de tempel verkochten en kochten, naar buiten te drijven; en de tafels van de wisselaars en de stoelen van hen die de duiven verkochten, keerde Hij om,
16en Hij liet niet toe dat iemand enig voorwerp door de tempel droeg.
17 Matt. 21:13; Luk. 19:46 En Hij gaf onderwijs en zei tegen hen: Staat er niet geschreven: 1 Kon. 8:29; Jes. 56:7Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken? Jer. 7:11Maar u hebt er een rovershol van gemaakt.
18En de schriftgeleerden en de overpriesters hoorden het en Joh. 7:19zochten naar een manier om Hem om te brengen, want zij waren bevreesd voor Hem, omdat heel de menigte versteld stond over Zijn onderricht.
19En toen het laat geworden was, ging Hij naar buiten, de stad uit.
20En toen zij er 's morgens vroeg voorbijgingen, zagen zij dat de vijgenboom verdord was, van de wortels af.
21En Petrus, die het zich herinnerde, zei tegen Hem: Rabbi, kijk, de vijgenboom die U vervloekt hebt, is verdord.
22En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Heb geloof in God.
23 Matt. 17:20; 21:21; Luk. 17:6 Want, voorwaar, Ik zeg u: wie tegen deze berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen, en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven dat wat hij zegt, gebeuren zal, het zal hem gebeuren wat hij zegt.
24Daarom zeg Ik u: Jer. 29:12; Matt. 7:7; Luk. 11:9; Joh. 14:13; 15:7; 16:24; Jak. 1:5,6; 1 Joh. 3:22; 5:14alles wat u biddend begeert, geloof dat u het ontvangen zult, en het zal u ten deel vallen.
25En wanneer u staat te bidden, Matt. 6:14; Kol. 3:13vergeef als u tegen iemand iets hebt, opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, u uw overtredingen vergeeft.
26 Matt. 18:35 Maar als u niet vergeeft, zal uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven.
Over de doop van Johannes27 Matt. 21:23; Luk. 20:1 En zij kwamen weer in Jeruzalem. En toen Hij in de tempel rondliep, kwamen de overpriesters en de schriftgeleerden en de oudsten naar Hem toe
28en zeiden tegen Hem: Ex. 2:14; Hand. 4:7; 7:27Met welke bevoegdheid doet U deze dingen? En wie heeft U deze bevoegdheid gegeven om deze dingen te doen?
29Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ik zal u ook één vraag stellen; antwoord Mij ook, en dan zal Ik u zeggen met welke bevoegdheid Ik deze dingen doe:
30De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen? Antwoord Mij.
31En zij overlegden met elkaar en zeiden: Als wij zeggen: Uit de hemel, dan zal Hij zeggen: Waarom hebt u hem dan niet geloofd?
32Maar als wij zeggen: Uit de mensen, dan hebben wij bevreesd te zijn voor het volk; Matt. 14:5; Mark. 6:20want allen hielden het ervoor dat Johannes werkelijk een profeet was.
33En zij antwoordden en zeiden tegen Jezus: Wij weten het niet. En Jezus antwoordde hun: Dan zeg Ik u ook niet met welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.