1Zo zegt de HEERE: Daal af naar het huis van de koning van Juda en spreek daar dit woord
2en zeg: Hoor het woord van de HEERE, koning van Juda, die zit op de troon van David, u, uw dienaren en uw volk, die door deze poorten binnenkomen,
3zo zegt de HEERE:
en beschildert het met rode kleuren.
15Wilt u koning zijn
door te wedijveren in cederhout?
Heeft niet uw vader gegeten en gedronken,
en recht en gerechtigheid gedaan?
Hem ging het toen goed!
16Hij behartigde de rechtszaak van de ellendige en de arme.
Toen ging het goed!
Is dat niet: Mij kennen?
spreekt de HEERE.
17Maar uw ogen en uw hart zijn op niets
dan op uw winstbejag uit,
op het vergieten van onschuldig bloed,
op onderdrukking en op uitbuiting, om dat te doen.
18Daarom, zo zegt de HEERE over Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda:
om daar terug te keren, daarheen zullen zij niet terugkeren.
28Is deze man, Chonia, een afgedankte, stukgeslagen kruik?
Of is hij een pot waaraan niemand waarde hecht?
Waarom zijn hij en zijn nageslacht weggeslingerd, ja, weggeworpen
naar een land dat zij niet kenden?
29Land, land, land,
hoor het woord van de HEERE!
30Zo zegt de HEERE:
Schrijf deze man in als kinderloos,
een man die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen.
Niemand van zijn nageslacht zal immers voorspoedig zijn,
zitten op de troon van David en weer heersen in Juda.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.