1Daarna zei de HEERE tegen Mozes: Ga naar de farao toe, zullen er gaan?
9En Mozes zei: Wij zullen met onze jongeren en ouderen gaan. Met onze zonen en dochters, met ons kleinvee en onze runderen zullen wij gaan, want wij hebben een feest voor de HEERE.
10Toen zei hij tegen hen: De HEERE moge net zo met u zijn als ik u en uw kleine kinderen laat gaan! Kijk uit, want er staat u onheil te wachten!
11Zo niet! Laat toch de mannen gaan, zodat zij de HEERE kunnen dienen, want dat is waar u om verzocht hebt! En men dreef hen weg van voor de farao.
12Toen zei de HEERE tegen Mozes: Strek uw hand uit over het land Egypte omwille van de sprinkhanen, zodat zij over het land Egypte opkomen en al het gewas van het land opvreten, al wat de hagel heeft overgelaten.
13Toen strekte Mozes zijn staf uit over het land Egypte, en de HEERE bracht die hele dag en die hele nacht een oostenwind in het land. En het gebeurde, toen het morgen geworden was, dat de die wij aan de HEERE, onze God, zullen brengen,
26en ons vee zal ook met ons meegaan. Geen hoef zal achterblijven, want van het vee moeten wij nemen om de HEERE, onze God, te dienen. Wij immers, wij weten niet waarmee wij de HEERE, onze God, zullen dienen, totdat wij daar komen.
27Maar de HEERE verhardde het hart van de farao, en hij wilde hen niet laten gaan.
28En de farao zei tegen Mozes: Ga bij mij weg! Wees op uw hoede, dat u mij niet nog eens onder ogen komt, want op de dag dat u mij onder ogen komt, zult u sterven!
29Mozes nu zei: U hebt juist gesproken. Hebr. 11:27Ik zal u niet meer onder ogen komen.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.