1Toen riep de profeet Elisa een van de leerling-profeten en zei tegen hem:
3Neem dan de oliekruik, giet die uit over zijn hoofd en zeg: Zo zegt de HEERE: Izebel zal wreken.
8 uitroeien, zowel de gebondene als de vrije in Israël.
9Want Ik zal het huis van Achab maken als Keer om, achter mij aan. En de wachter bracht de boodschap: De bode is bij hen gekomen, maar hij komt niet terug.
19Daarop stuurde hij een andere ruiter te paard; toen deze bij hen gekomen was, zei hij: Dit zegt de koning: Is het vrede? En Jehu zei: Wat hebt u met vrede te maken? Keer om, achter mij aan.
20En de wachter bracht de boodschap: Hij is tot bij hen gekomen, maar hij komt niet terug. De manier van rijden lijkt op de manier van rijden van Jehu, de zoon van Nimsi, want hij rijdt als een krankzinnige.
21Toen zei Joram: Inspannen! En men spande zijn strijdwagen in. Zo trok Joram, de koning van Israël, de stad uit, samen met Ahazia, de koning van Juda, ieder op zijn wagen. Zij trokken de stad uit, Jehu tegemoet, en ontmoetten hem op het stuk land van Naboth uit Jizreël.
22Het gebeurde nu, toen Joram Jehu zag, dat hij zei: Is het vrede, Jehu? Maar hij zei: Wat vrede, zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar toverijen zo talrijk zijn?
23Toen keerde Joram zijn wagen en vluchtte, en hij zei tegen Ahazia: Verraad, Ahazia!
24Maar Jehu spande de boog met volle kracht en schoot Joram tussen de armen, zodat de pijl door zijn hart naar buiten kwam; en hij zonk neer in zijn wagen.
25Toen zei Jehu tegen Bidkar, zijn officier: Pak hem op en werp hem op het stuk land van Naboth uit Jizreël. Want denk eraan dat, toen ik en u naast elkaar achter zijn vader Achab reden, de HEERE deze profetie over hem uitsprak:
26 en zag door het venster neer naar buiten.
31Toen nu Jehu de poort binnenkwam, zei zij: Is het vrede, 1 Kon. 16:18Zimri, moordenaar van zijn heer?
32Hij keek omhoog naar het venster en zei: Wie is er met mij, wie? Toen zagen twee, drie hovelingen op hem neer.
33Hij zei: Gooi haar naar beneden. En zij gooiden haar naar beneden, zodat een deel van haar bloed tegen de muur en tegen de paarden spatte, en hij vertrapte haar.
34Vervolgens ging hij naar binnen en at en dronk. Toen zei hij: Zie toch om naar die vervloekte en begraaf haar; 1 Kon. 16:31ze is immers een koningsdochter.
35En zij gingen ernaartoe om haar te begraven, maar zij vonden niets van haar dan haar schedel, haar voeten en haar handpalmen.
36Toen kwamen zij terug en vertelden het hem. Hij zei: Dit is het woord van de HEERE dat Hij gesproken heeft door de dienst van Zijn dienaar Elia, de Tisbiet, die zei: 1 Kon. 21:23Op het stuk land van Jizreël zullen de honden het vlees van Izebel eten.
37En het dode lichaam van Izebel zal zijn als mest op het veld, in het stuk land van Jizreël, zodat men niet zal kunnen zeggen: Dit is Izebel.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.