1En u, mensenkind, neem u een scherp zwaard. U moet dat voor uzelf als kappersscheermes gebruiken, en dat over uw hoofd en over uw baard laten gaan. Daarna moet u voor uzelf een weegschaal nemen en de haren verdelen.
2Een derde deel moet u midden in de stad met vuur verbranden als de dagen van de belegering voorbij zijn, en een derde moet u nemen en met het zwaard daaromheen slaan, en een derde in de wind verstrooien, en Ik zal het zwaard achter hen trekken.
3Een klein aantal daarvan moet u dan nemen en in de punten van uw mantel binden.
4Dan moet u er nog meer van nemen en deze midden in het vuur werpen en die met vuur verbranden. Daaruit zal een vuur voortkomen tegen heel het huis van Israël.
5Zo zegt de Heere HEERE: Dit is Jeruzalem: Ik heb het te midden van de heidenvolken gezet met landen eromheen.
6Maar het was ongehoorzaam aan Mijn bepalingen, tot goddeloosheid toe, meer dan de heidenvolken, en aan Mijn verordeningen, meer dan de landen die eromheen zijn, want zij hebben Mijn bepalingen verworpen en in Mijn verordeningen zijn zij niet gegaan.
7Daarom, zo zegt de Heere HEERE:
17Ik zal honger en Lev. 26:22
wilde dieren, die u van kinderen beroven, over u zenden. Pest en bloedvergieten zullen onder u rondwaren. Ik zal het zwaard over u brengen. Ík, de HEERE, heb gesproken.Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.