1Het gebeurde in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda, dat dit woord van de HEERE tot Jeremia kwam:
2Neem u een en tegen Baruch zeiden: Al deze woorden moeten wij beslist aan de koning bekendmaken.
17Zij vroegen Baruch: Maak ons toch bekend, hoe hebt u al deze woorden die uit zijn mond kwamen, opgeschreven?
18Baruch zei tegen hen: Met zijn eigen mond deelde hij mij al deze woorden mee, terwijl ik ze met inkt op deze boekrol schreef.
19Toen zeiden de vorsten tegen Baruch: Ga heen, verberg u, u en Jeremia, zodat niemand weet waar u bent.
20Zij gingen naar de koning in de voorhof van het koninklijk paleis, maar de rol legden zij weg in de kamer van de schrijver Elisama. Toen maakten zij al deze woorden bekend ten aanhoren van de koning.
21Daarop stuurde de koning Jehudi om de rol te halen. Hij haalde die uit de kamer van de schrijver Elisama. Toen las Jehudi eruit voor ten aanhoren van de koning en ten aanhoren van al de vorsten die rondom de koning stonden.
22Terwijl de koning in het winterpaleis zat – het was de negende maand – met vóór hem een brandend kolenbekken,
23gebeurde het, zodra Jehudi drie of vier kolommen had voorgelezen, dat de koning ze met een schrijversmes afsneed en in het vuur wierp dat in het kolenbekken was, totdat heel de rol verteerd was in het vuur dat in het kolenbekken was.
24Zij schrokken niet en zij scheurden hun kleding niet, de koning evenmin als al zijn dienaren, die al deze woorden gehoord hadden.
25Toch hadden Elnathan, Delaja en Gemarja er bij de koning op aangedrongen de rol niet te verbranden, maar hij heeft niet naar hen geluisterd.
26Verder gaf de koning Jerahmeël, de zoon van de koning, Seraja, de zoon van Azriël, en Selemja, de zoon van Abdeël, bevel om de schrijver Baruch en de profeet Jeremia gevangen te nemen. Maar de HEERE hield hen verborgen.
27Toen kwam het woord van de HEERE tot Jeremia, nadat de koning de rol met de woorden die uit de mond van Jeremia kwamen, die Baruch had opgeschreven, had verbrand:
28Neem u weer een andere rol en schrijf daarop al de vorige woorden die op de vorige rol stonden, die Jojakim, de koning van Juda, verbrand heeft,
29en zeg tegen Jojakim, de koning van Juda: Zo zegt de HEERE: Ú hebt deze rol verbrand en gezegd: Waarom hebt u daarop geschreven: De koning van Babel zal beslist komen en zal dit land te gronde richten en hij zal mens en dier eruit wegdoen?
30Daarom, zo zegt de HEERE over Jojakim, de koning van Juda: Hij zal niemand hebben die op de troon van David zit, en zijn Jer. 22:19dode lichaam zal weggeworpen liggen, overdag in de hitte en 's nachts in de kou.
31Ik zal hem, zijn nageslacht en zijn dienaren straffen om hun ongerechtigheid, en Ik zal over hen, over de inwoners van Jeruzalem en over de mannen van Juda, al het onheil brengen dat Ik tot hen gesproken heb, maar zij hebben niet geluisterd.
32Toen nam Jeremia een andere rol en gaf die aan de schrijver Baruch, de zoon van Neria. Deze schreef daarop uit de mond van Jeremia al de woorden van de boekrol, die Jojakim, de koning van Juda, in het vuur had verbrand. Nog vele woorden als deze werden eraan toegevoegd.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.