1Het visioen van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij gezien heeft over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, koningen van Juda.
De rechtszaak van God tegen Zijn volk2
eten vreemden het op;
het is een woestenij, als door vreemden ondersteboven gekeerd.
8De dochter van Sion is overgebleven
als een hutje in een wijngaard,
als een nachthutje op een komkommerveld,
als een belegerde stad.
9 gevraagd,
dit platlopen van Mijn voorhoven?
13Breng niet langer nutteloze offers.
Het reukwerk is Mij een gruwel.
Nieuwemaansdag en sabbat, het bijeenroepen van samenkomsten:
Ik verdraag het niet; het is onrecht, zelfs de bijzondere samenkomsten.
14Uw nieuwemaansdagen, uw feestdagen
haat Ik met heel Mijn ziel;
ze zijn Mij tot last;
Ik ben het moe om ze te dragen.
15En tegen u keren,
zijn voor zowel overtreders als zondaars;
wie de HEERE verlaten, zullen omkomen.
29Want zij zullen beschaamd worden vanwege de eiken
die u begeerd hebt,
en u zult rood worden van schaamte over de tuinen
die u uitgekozen hebt.
30Want u zult zijn
als een eik waarvan de bladeren verwelken,
en als een tuin die geen water heeft.
31En de sterke zal tot vlasafval worden
en wie het bewerkt, tot een vonk;
die twee zullen samen verbranden,
en niemand zal er blussen.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.