1En Job hief opnieuw zijn spreuk aan en zei:
2 Zo waar God leeft, Die mijn recht heeft weggenomen,
en de Almachtige, Die mijn ziel bitterheid heeft aangedaan:
3Voorzeker, zolang mijn adem nog in mij is,
en het blazen van God in mijn neus,
4zullen mijn lippen geen onrecht spreken,
en zal mijn tong geen bedrog uiten!
5Er is geen sprake van dat ik jullie gelijk zou geven;
tot ik de geest geef, zal ik mijn oprechtheid niet van mij wegdoen.
6Ik zal aan mijn gerechtigheid vasthouden, en zal haar niet loslaten;
mijn hart zal die in mijn dagen niet minachten.
7Laat mijn vijand zijn als een goddeloze,
en mijn tegenstander als iemand die onrecht doet.
8
13
20 Job 15:21; 18:11 Verschrikkingen treffen hem als water;
's nachts zal een wervelwind hem wegnemen.
21De oostenwind zal hem opnemen, en daar gaat hij;
hij zal hem van zijn plaats wegvagen.
22 God zal dit alles over hem werpen en hem niet sparen;
voor Zijn hand zal hij snel wegvluchten.
23Men zal over hem zijn handen ineenslaan,
en van afschuw over hem sissen vanuit zijn woonplaats.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.