1Maar Job antwoordde en zei:
2Het is waar, ik weet dat het zo is;
want hoe zou bukken zich onder Hem.
14Hoeveel te minder zal ík Hem dan kunnen antwoorden,
en mijn woorden uitkiezen tegen Hem?
15 Zelfs als ik rechtvaardig ben, kan ik geen antwoord geven;
mijn Rechter zal ik om genade smeken.
16Als ik roep en Hij antwoordt mij,
dan kan ik niet geloven dat Hij mijn stem ter ore neemt.
17Want Hij vermorzelt mij door een storm,
en maakt mijn wonden talrijk, zonder reden.
18Hij laat mij niet toe om op adem te komen,
maar Hij verzadigt mij met bitterheden.
19Als het op kracht aankomt, zie, Hij is sterk;
en als het op recht aankomt, wie zal mij dagvaarden?
20Al ben ik rechtvaardig, mijn eigen mond zal mij veroordelen;
al ben ik oprecht, Hij zal mij toch schuldig verklaren.
21Ik ben oprecht, maar ik sla geen acht op mijn ziel;
ik veracht mijn leven.
22Het is een en hetzelfde; daarom zeg ik:
en mij verkwikken,
28dan ben ik beducht voor al mijn leed;
ik weet dat U mij niet voor onschuldig zult houden.
29Ik zal toch schuldig verklaard worden;
waarom zou ik mij tevergeefs afmatten?
30 Jer. 2:22 Als ik mij was met sneeuwwater,
en mijn handen zuiver met loog,
31dan dompelt U mij in de put,
en mijn kleren hebben een afschuw van mij.
32 Pred. 6:10; Jer. 49:19 Want Hij is niet een man zoals ik, aan Wie ik antwoord zou kunnen geven,
als wij samen voor het gerecht komen.
33Er is geen scheidsrechter tussen ons,
die zijn hand op ons beiden kan leggen.
34 Job 13:20; 33:7 Laat Hij Zijn roede bij mij weghalen,
laat Zijn bedreiging mij geen angst meer aanjagen.
35Dan zal ik spreken en niet bevreesd zijn voor Hem,
want zo is het niet bij mij.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.