Richteren 6 - Dutch Revised Bible 2010-2017(HSVU)

Verdrukking door Midian

1Maar de Israëlieten deden wat slecht was in de ogen van de HEERE. Toen gaf de HEERE hen over in de hand van Midian, zeven jaar.

2Toen Midian de overhand kreeg over Israël, maakten de Israëlieten vanwege Midian voor zichzelf de holen gereed die in de bergen zijn, en de grotten en de bergvestingen.

3Want het gebeurde, telkens als Israël gezaaid had, dat Midian optrok. Ook Amalek en de mensen van het oosten trokken tegen hen op.

4Dan sloegen zij hun kamp tegen hen op en deden de opbrengst van het land teniet, tot waar men bij Gaza komt. En zij lieten in Israël niets over om van te leven: geen schaap, geen rund en geen ezel.

5Want zij trokken op met hun vee en hun tenten: zo talrijk als sprinkhanen kwamen zij, zodat men hen en hun kamelen niet kon tellen. En zij kwamen in het land om dat teniet te doen.

6Zo verarmde Israël zeer vanwege Midian. Toen riepen de Israëlieten tot de HEERE.

7En het gebeurde, toen de Israëlieten vanwege Midian tot de HEERE riepen,

8dat de HEERE een man naar de Israëlieten zond, een profeet, die tegen hen zei: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Ík heb u uit Egypte doen optrekken en u uit het slavenhuis geleid.

9En Ik heb u gered uit de hand van de Egyptenaren en uit de hand van ieder die u verdrukte. En Ik heb hen van voor uw ogen verdreven en hun land aan u gegeven.

10En Ik zei tegen u: Ik ben de HEERE, uw God! meel. Het vlees legde hij in een mand en het kooknat deed hij in een pot. Vervolgens bracht hij het naar buiten, bij Hem onder de eik, en bood het aan.

20Maar de Engel van God zei tegen hem: Neem het vlees en de ongezuurde broden en leg ze op die rots en giet het kooknat eroverheen. En zo deed hij.

21Toen stak de Engel van de HEERE het uiteinde van de staf uit, die in Zijn hand was, en raakte het vlees en de ongezuurde broden aan. Daarop steeg er vuur op uit de rots, dat het vlees en de ongezuurde broden verteerde. Toen was de Engel van de HEERE uit zijn ogen verdwenen.

22Toen zag Gideon dat het een Engel van de HEERE was. En Gideon zei: Ach, Heere, HEERE! Daarom, omdat ik een Engel van de HEERE heb gezien, van aangezicht tot aangezicht, zal ik sterven!

23Maar de HEERE zei tegen hem: Vrede zij met u! Wees niet bevreesd, u zult niet sterven.

24Toen bouwde Gideon daar een altaar voor de HEERE en hij noemde het: De HEERE is vrede! Het is er nog tot op deze dag, in het Ofra van de Abiëzrieten.

25En het gebeurde in diezelfde nacht dat de HEERE tegen hem zei: Neem een jonge stier van de runderen die van uw vader zijn, en wel de tweede jonge stier, van zeven jaar. Breek vervolgens het altaar van de Baäl af dat van uw vader is, en hak de gewijde paal om die erbij staat.

26Bouw daarna voor de HEERE, uw God, een altaar op de top van deze vesting, op een geschikte plaats. Neem dan de tweede jonge stier en breng een brandoffer met het hout van de gewijde paal, die u om zult hakken.

27Toen nam Gideon tien mannen van zijn knechten en deed zoals de HEERE tegen hem gezegd had. Maar het was uit vrees voor zijn familie en voor de mannen van de stad om dit overdag te doen, dat hij het 's nachts deed.

28Toen de mannen van de stad 's morgens vroeg opstonden, zie, het altaar van de Baäl was afgebroken en de gewijde paal die erbij stond, omgehakt. En de tweede jonge stier was op het nieuw gebouwde altaar geofferd.

29Toen zeiden zij tegen elkaar: Wie heeft dit gedaan? En toen zij het onderzocht hadden en navraag hadden gedaan, zei men: Gideon, de zoon van Joas, heeft dit gedaan.

30Toen zeiden de mannen van de stad tegen Joas: Breng uw zoon naar buiten. Hij moet sterven, omdat hij het altaar van de Baäl heeft afgebroken en de gewijde paal die erbij stond, omgehakt.

31Joas daarentegen zei tegen allen die bij hem stonden: Wilt ú het voor de Baäl opnemen? Moet ú hem verlossen? Wie het voor hem opneemt, zal nog deze morgen worden gedood! Als hij een god is, laat hij het dan voor zichzelf opnemen, omdat men zijn altaar heeft afgebroken.

32Daarom noemde hij zijn zoon op die dag Jerubbaäl, en zei: Laat de Baäl het tegen hem opnemen, want hij heeft zijn altaar afgebroken.

Gideon vat moed door een teken

33Nu hadden heel Midian, alsook Amalek en de mensen van het oosten zich samen verzameld. Zij trokken de Jordaan over en sloegen hun kamp op in het dal van Jizreël.

34Toen bekleedde de Geest van de HEERE Gideon. Hij blies op de bazuin, en Abiëzer werd achter hem bijeengeroepen.

35Ook stuurde hij boden door heel Manasse en ook dat werd achter hem bijeengeroepen. Eveneens stuurde hij boden naar Aser, Zebulon en Naftali, en zij trokken op, hun tegemoet.

36En Gideon zei tegen God: Als U Israël door mijn hand zult verlossen, zoals U gesproken hebt,

37zie, ik ga een wollen vacht op de dorsvloer leggen. Als er alleen op de vacht dauw zal zijn en droogte op heel het land eromheen, dan zal ik weten dat U Israël door mijn hand zult verlossen, zoals U gesproken hebt.

38En zo gebeurde het. De volgende dag stond hij vroeg op, wrong de vacht uit en perste de dauw uit de vacht: een schaal vol water.

39En Gideon zei tegen God: Gen. 18:32Laat Uw toorn niet tegen mij ontbranden, als ik alleen deze keer nog spreek. Laat mij toch nog eenmaal een proef met de vacht nemen: laat er alleen op de vacht droogte zijn en op heel het land eromheen dauw.

40En God deed zo in diezelfde nacht, want de droogte was alleen op de vacht en op heel het land eromheen was dauw.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help