1Het woord van de HEERE kwam tot Jona, de zoon van Amitthai:
2Sta op, ga naar de en ze zeiden tegen hem: Hoe hebt u dit kunnen doen? De mannen wisten namelijk dat hij op de vlucht was, weg van het aangezicht van de HEERE, want hij had het hun verteld.
11Zij zeiden dan tegen hem: Wat moeten wij met u doen, zodat de zee ons met rust laat? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger.
12Daarop zei hij tegen hen: Pak mij op en werp mij in de zee; dan zal de zee u met rust laten, want ik weet dat deze zware storm u omwille van mij overkomt.
13De mannen roeiden echter om het schip terug te brengen naar het droge. Maar zij konden het niet, want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen.
14Toen riepen zij de HEERE aan en zeiden: Och HEERE, laat ons toch niet vergaan om het leven van deze man! Leg geen onschuldig bloed op ons! Want U, HEERE, doet zoals het U behaagd heeft.
15Daarop pakten zij Jona op en wierpen hem in de zee. En de woedende zee kwam tot bedaren.
16Toen werden de mannen zeer bevreesd voor de HEERE; zij brachten de HEERE een slachtoffer en legden geloften af.
17En de HEERE beschikte een grote vis om Jona op te slokken. Jona was Matt. 12:40; 16:4; Luk. 11:30drie dagen en drie nachten in het binnenste van de vis.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.