1En na twee dagen was verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden; en zij vielen scherp tegen haar uit.
6Maar Jezus zei: Laat haar met rust. Waarom valt u haar lastig? Zij heeft een goed werk aan Mij verricht.
7 dat voor velen vergoten wordt.
25Voorwaar, Ik zeg u dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op de dag wanneer Ik die nieuw zal drinken in het Koninkrijk van God.
26En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg.
Petrus gewaarschuwd27 Matt. 26:31; Joh. 16:32 En Jezus zei tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Zach. 13:7Ik zal de Herder slaan en de schapen zullen uiteengedreven worden.
28 Matt. 26:32; 28:10; Mark. 16:7 Maar nadat Ik opgewekt zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.
29En Petrus zei tegen Hem: Ook al zullen allen aanstoot aan U nemen, ik echter niet.
30 Matt. 26:34; Luk. 22:34; Joh. 13:38 En Jezus zei tegen hem: Voorwaar, Ik zeg u dat u vandaag, in deze nacht, voordat de haan twee keer gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.
31 Joh. 13:37 Maar hij zei nog krachtiger: Al moest ik met U sterven, ik zal U beslist niet verloochenen! En evenzo spraken zij ook allen.
Gethsémané32 Matt. 26:36; Luk. 22:39; Joh. 18:1 En zij kwamen op een plaats waarvan de naam Gethsémané was, en Hij zei tegen Zijn discipelen: Ga hier zitten totdat Ik gebeden zal hebben.
33En Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met Zich mee en begon ontdaan en zeer angstig te worden;
34en Hij zei tegen hen: Joh. 12:27Mijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe; blijf hier en waak.
35 Luk. 22:41 En toen Hij iets verder gegaan was, wierp Hij Zich ter aarde en bad dat, als het mogelijk was, dat uur aan Hem voorbij zou gaan.
36En Hij zei: Abba, Vader, alle dingen zijn mogelijk voor U; neem deze drinkbeker van Mij weg, Joh. 6:38maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt.
37 Matt. 26:40; Luk. 22:45 En Hij kwam en trof hen slapend aan en Hij zei tegen Petrus: Simon, slaapt u? Was u niet in staat één uur te waken?
38Waak allen en bid, opdat u niet in verzoeking komt; Gal. 5:17de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
39En toen Hij weer weggegaan was, bad Hij en sprak dezelfde woorden.
40En toen Hij terugkwam, trof Hij hen opnieuw slapend aan, want hun ogen waren zwaar geworden; en zij wisten niet wat zij Hem moesten antwoorden.
41En Hij kwam voor de derde keer en zei tegen hen: Slaap nu maar verder en rust; het is genoeg, het uur is gekomen; zie, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van de zondaars.
42Sta op, laten wij gaan; zie, hij die Mij verraadt, is dichtbij.
De gevangenneming van Jezus43 Matt. 26:47; Luk. 22:47; Joh. 18:3 En meteen, terwijl Hij nog sprak, kwam Judas eraan, die een van de twaalf was, en met hem een grote menigte met zwaarden en stokken, gestuurd door de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten.
44En hij die Hem verraadde, had met hen een teken afgesproken en gezegd: Die ik kussen zal, Die is het; grijp Hem, en leid Hem zorgvuldig bewaakt weg.
45En toen hij daar gekomen was, ging hij meteen naar Hem toe en zei: Rabbi, Rabbi, en 2 Sam. 20:9hij kuste Hem.
46En zij sloegen de handen aan Hem en grepen Hem.
47Maar een van degenen die daarbij stonden, trok het zwaard, en hij trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem het oor af.
48En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Bent u er met zwaarden en stokken opuit gegaan, als tegen een misdadiger, om Mij gevangen te nemen?
49Dagelijks was Ik bij u in de tempel onderwijs aan het geven en u hebt Mij niet gegrepen, maar dit gebeurt Ps. 22:7; 69:10; Luk. 24:25opdat de Schriften vervuld worden.
50 Job 19:13; Ps. 88:9 En Zijn discipelen verlieten Hem en vluchtten allen.
51En een zekere jongeman, die een linnen kleed om het naakte lichaam geslagen had, volgde Hem, en de jongemannen grepen hem,
52maar hij liet het linnen kleed achter en vluchtte naakt van hen weg.
Jezus voor het Sanhedrin53 Matt. 26:57; Luk. 22:54; Joh. 18:13,24 En ze leidden Jezus weg naar de hogepriester; en bij hem kwamen al de overpriesters, de oudsten en de schriftgeleerden bijeen.
54En Petrus volgde Hem op een afstand, tot binnen het paleis van de hogepriester, en hij zat er samen met de dienaars en warmde zich bij het vuur.
55 Matt. 26:59; Hand. 6:13 En de overpriesters en heel de Raad zochten een getuigenverklaring tegen Jezus om Hem te kunnen doden, maar vonden die niet.
56Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, maar de getuigenissen waren niet eensluidend.
57Toen stonden er enigen op en legden een vals getuigenis tegen Hem af en zeiden:
58Wij hebben Hem horen zeggen: Mark. 15:29; Joh. 2:19Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken en in drie dagen een andere, niet met handen gemaakt, bouwen.
59En ook zo was hun getuigenis niet eensluidend.
60 Matt. 26:62 En de hogepriester, die in het midden opstond, vroeg Jezus: Antwoordt U niets? Wat getuigen deze mensen tegen U?
61 Jes. 53:7; Hand. 8:32 Maar Hij zweeg en antwoordde niets. Opnieuw stelde de hogepriester Hem een vraag, en zei tegen Hem: Bent U de Christus, de Zoon van de Gezegende?
62En Jezus zei: Ik ben het. Dan. 7:13; Matt. 16:27; 24:30; 25:31; Luk. 21:27; Hand. 1:11; 1 Thess. 4:16; 2 Thess. 1:10; Openb. 1:7En u zult de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen met de wolken van de hemel.
63Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Waar hebben wij nog getuigen voor nodig?
64U hebt de godslastering gehoord. Wat is uw mening? En zij allen oordeelden over Hem dat Hij schuldig was en de dood verdiende.
65Toen begonnen sommigen Hem te bespuwen en Zijn gezicht te bedekken en Job 16:10; Jes. 50:6; Joh. 19:3Hem met vuisten te slaan en tegen Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem slagen in het gezicht.
De verloochening van Petrus66 Matt. 26:58,69; Luk. 22:55; Joh. 18:16,17 En toen Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester;
67en toen zij Petrus zich zag warmen, keek zij hem aan en zei: Ook u was bij Jezus de Nazarener.
68Maar hij ontkende het en zei: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat u zegt. En hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en de haan kraaide.
69 Matt. 26:71; Luk. 22:58; Joh. 18:25 En toen het dienstmeisje hem opnieuw zag, begon zij te zeggen tegen hen die daarbij stonden: Hij is een van hen.
70Maar hij ontkende het opnieuw. En kort daarna zeiden zij die daarbij stonden, opnieuw tegen Petrus: Werkelijk, u bent een van hen, want u bent ook een Galileeër en uw spraak vertoont overeenkomst.
71En hij begon zichzelf te vervloeken en te zweren: Ik ken deze Mens niet over Wie u spreekt.
72En de haan kraaide voor de tweede keer; en Petrus herinnerde zich het woord dat Jezus tegen hem gezegd had: Matt. 26:34,75; Luk. 22:61; Joh. 13:38; 18:27Voordat de haan twee keer gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochenen. En toen dat tot hem doordrong, begon hij te huilen.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.