Klaagliederen 1 - Dutch Revised Bible 2010-2017(HSVU)

Jeruzalem klaagt en smeekt om hulp

1Hoe eenzaam zit zij neer, aleph

die stad, eens zo dichtbevolkt!

Als een weduwe is zij geworden,

zij die groot was onder de heidenvolken.

Een vorstin onder de gewesten

is verplicht tot herendienst.

2

en haar tranen stromen over haar wangen.

Zij heeft geen trooster

onder al haar minnaars.

Al haar vrienden hebben trouweloos met haar gehandeld;

ze zijn haar tot vijanden geworden.

3Juda is in ballingschap gegaan vanwege de ellendegimel

en vanwege de vele slavenarbeid.

Zíj woont onder de heidenvolken,

zij vindt geen rust;

al haar vervolgers halen haar in

tussen de nauwe doorgangen.

4De wegen van Sion treuren, daleth

ze zijn zonder feestgangers.

Al haar poorten zijn verwoest;

haar priesters zuchten.

Haar jonge vrouwen zijn bedroefd,

en zijzelf – bitter is het haar.

5Haar tegenstanders zijn aan het hoofd komen te staan, he

haar vijanden zijn gerust.

Want de HEERE heeft haar bedroefd

om haar talrijke overtredingen.

Haar kleine kinderen zijn in gevangenschap

gegaan, vóór de tegenstander uit.

6Uit de dochter van Sion trokwaw

al haar pracht weg.

Haar vorsten zijn als herten geworden

die geen weide vinden:

krachteloos gingen zij

vóór de vervolger uit.

7Jeruzalem denktzain

in de dagen van haar ellende en haar ontheemding,

aan al haar kostbaarheden

die zij in de dagen van weleer bezat,

toen haar volk in de hand van de tegenstander viel,

en zij geen helper had,

de tegenstanders haar zagen en lachten

om haar ondergang.

8Zwaar heeft Jeruzalem gezondigd; cheth

daarom is zij tot een afgezonderde vrouw geworden.

Allen die haar eerden, verachten haar,

want zij hebben

zij heeft niet gedacht aan haar

over al haar kostbaarheden;

immers, zij heeft heidenvolken zien

binnengaan in haar heiligdom,

van wie U geboden had dat zij niet mogen komen

in Uw gemeente.

11Heel haar bevolking zuchtkaph

op zoek naar

Aanschouw en zie

of er leed is als mijn leed,

dat mij is aangedaan,

waarmee de HEERE mij bedroefd heeft

op de dag van Zijn brandende toorn.

13Vanuit de hoogte heeft Hij vuur gezondenmem

in mijn beenderen, en Hij heerst daarover.

Hij heeft voor mijn voeten een net uitgespreid,

Hij heeft mij naar achteren toe doen omkeren,

Hij heeft mij tot verwoesting overgegeven,

de hele dag ziek gemaakt.

14Het juk van mijn overtredingen is aangebonden, nun

door Zijn hand zijn zij samengevlochten;

zij zijn op mijn nek geklommen.

Hij heeft mijn kracht doen struikelen.

De Heere heeft mij in hun handen gegeven;

ik kan niet opstaan.

15De Heere heeft al mijn machtigensamech

in mijn midden verworpen.

Hij heeft een samenkomst over mij uitgeroepen

om mijn jongemannen te breken.

Als in een wijnpers heeft de Heere

de maagd, de dochter van Juda, getreden.

16Vanwege deze dingen ween ik, ain

maar zij heeft geen trooster.

Wat Jakob betreft heeft de HEERE geboden:

Zijn omstanders zullen zijn tegenstanders zijn.

Jeruzalem is geworden

als een afgezonderde vrouw onder hen.

18Rechtvaardig is Hij, de HEERE, tsade

want ik ben Zijn bevel ongehoorzaam geweest.

Luister toch, alle volken,

en zie mijn leed:

mijn jonge vrouwen en mijn jongemannen

zijn in gevangenschap gegaan.

19Ik riep tot mijn minnaars, koph

maar

maar ik heb geen trooster.

Al mijn vijanden horen mijn onheil, zij zijn vrolijk,

omdat U dat hebt gedaan.

U hebt de dag gebracht die U aangekondigd hebt,

maar zij zullen zijn net als ik.

22Laat al hun kwaad voor Uw aangezicht komen, taw

en doe met hen

zoals U met mij gedaan hebt

vanwege al mijn overtredingen.

Want talrijk zijn mijn zuchten,

en mijn hart is afgemat.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help