1In het zevenentwintigste jaar van Jerobeam, de koning van Israël, werd zilver, zodat deze op zijn hand zou zijn om het koninkrijk vast te doen zijn in zijn hand.
20Menahem bracht dit geld op van alle vermogende Israëlieten om het aan de koning van Assyrië te geven: vijftig sikkel zilver voor elke man. Toen keerde de koning van Assyrië terug en bleef daar niet in het land.
21Het overige nu van de geschiedenis van Menahem, en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël?
22Daarna ging Menahem te ruste bij zijn vaderen, en zijn zoon Pekahia werd koning in zijn plaats.
Pekahia koning van Israël23In het vijftigste jaar van Azaria, de koning van Juda, werd Pekahia, de zoon van Menahem, koning over Israël en hij regeerde twee jaar in Samaria.
24Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE: hij week niet af van de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen.
25En Pekah, de zoon van Remalia, zijn officier, spande tegen hem samen en sloeg hem neer in Samaria, in de burcht van het huis van de koning, samen met Argob en met Arje, en met hem vijftig man van de nakomelingen van de Gileadieten. Zo doodde hij hem en werd koning in zijn plaats.
26Het overige nu van de geschiedenis van Pekahia, en alles wat hij gedaan heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël.
Pekah koning van Israël27In het tweeënvijftigste jaar van Azaria, de koning van Juda, werd Pekah, de zoon van Remalia, koning over Israël en hij regeerde twintig jaar, in Samaria.
28Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE: hij week niet af van de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen.
29In de dagen van Pekah, de koning van Israël, kwam Tiglath-Pileser, de koning van Assyrië, en Jes. 8:23nam Ijon in, en ook Abel-Beth-Maächa, Janoah, Kedes, Hazor, Gilead, Galilea en het hele land van Naftali; en hij voerde de inwoners weg naar Assyrië.
30En Hosea, de zoon van Ela, smeedde een samenzwering tegen Pekah, de zoon van Remalia; hij sloeg hem neer, doodde hem en werd koning in zijn plaats in het twintigste jaar van Jotham, de zoon van Uzzia.
31Het overige nu van de geschiedenis van Pekah, en alles wat hij gedaan heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël.
Jotham koning van Juda32In het tweede jaar van Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, werd 2 Kron. 27:1 enz.Jotham koning, de zoon van Uzzia, de koning van Juda.
33Hij was vijfentwintig jaar oud toen hij koning werd en hij regeerde zestien jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Jerusa, de dochter van Zadok.
34Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE: overeenkomstig alles wat zijn vader Uzzia gedaan had, deed hij.
35Alleen werden de offerhoogten niet weggenomen: het volk bracht nog steeds slachtoffers en reukoffers op de offerhoogten. Hij was het die de Bovenpoort van het huis van de HEERE bouwde.
36Het overige van de geschiedenis van Jotham, en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda?
37In die dagen begon de HEERE 2 Kon. 16:5; Jes. 7:1Rezin, de koning van Syrië, en Pekah, de zoon van Remalia, op Juda af te sturen.
38Jotham ging te ruste bij zijn vaderen en werd begraven bij zijn vaderen in de stad van zijn vader David, en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.