1In die tijd zei de HEERE tegen mij: de
17Want de HEERE, uw God, is de God der goden en de en geen geschenk in ontvangst neemt,
18Die recht verschaft aan de wees en de weduwe, Die de vreemdeling liefheeft door hem brood en kleding te geven.
19Daarom moet u de vreemdeling liefhebben, want u bent zelf vreemdelingen geweest in het land Egypte.
20De HEERE, uw God, moet u Deut. 6:13; Matt. 4:10; Luk. 4:8vrezen, Hem moet u dienen, aan Hem moet u Deut. 13:4zich vasthouden en bij Zijn Naam moet u zweren.
21Hij is uw lof en Hij is uw God, Die bij u deze grote en ontzagwekkende dingen gedaan heeft, die uw ogen gezien hebben.
22Met Gen. 46:27; Ex. 1:5; Hand. 7:14zeventig zielen trokken uw vaderen naar Egypte, en nu heeft de HEERE, uw God, u zo talrijk gemaakt Gen. 15:5als de sterren aan de hemel.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.