1Mijn zoon, als je borg staat voor je naaste,
en je iets met handslag aan een vreemde bevestigt,
2ben je verstrikt in de woorden van je eigen mond,
ben je in de woorden van je eigen mond gevangen.
3Doe dan dit, mijn zoon, en red je,
want je bent in de greep van je naaste gekomen,
ga, onderwerp je en dring bij je naaste aan.
4Geef je ogen geen slaap,
en je oogleden geen sluimer.
5Red je als een gazelle uit de hand van de jager,
en als een vogel uit de hand van de vogelvanger.
6Ga naar de mier, luiaard,
zie zijn wegen en word wijs.
7Hoewel hij geen aanvoerder heeft,
geen leidinggevende of heerser,
8maakt hij zijn eten gereed in de zomer,
verzamelt hij zijn voedsel in de oogsttijd.
9Hoelang,
12Een verdorven mens, een man van onrecht,
gaat rond met valsheid van mond,
13knipoogt heimelijk, geeft een teken met zijn voeten
en wijst met zijn vingers.
14In zijn hart zijn verderfelijke dingen, hij smeedt te allen tijde kwaad
en hij brengt twisten teweeg.
15Daarom zal plotseling zijn ondergang komen,
opeens zal hij gebroken worden, zonder dat er genezing voor is.
16Deze zes haat de HEERE,
ja, zeven zijn een gruwel voor Zijn ziel:
17 te vullen, als hij honger heeft.
31Als hij gevonden wordt, vergoedt hij het
Wie dat doet, richt zijn ziel te gronde.
33Plaag en schande zal hij vinden
en zijn smaad zal niet uitgewist worden,
34want jaloersheid is de woede van een man
en hij zal geen medelijden hebben op de dag van de wraak.
35Hij zal geen enkel losgeld aannemen,
en er niet in bewilligen, al vergroot men het geschenk.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.