Mattheüs 26 - Dutch Revised Bible 2010-2017(HSVU)

Vierde aankondiging van het lijden

1En toen Jezus al deze woorden geëindigd had, gebeurde het dat Hij tegen Zijn discipelen zei:

2 dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.

29Ik zeg u dat Ik van nu aan van de vrucht van de wijnstok niet zal drinken tot op de dag wanneer Ik die met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van Mijn Vader.

30 en gezegd: Degene Die ik kussen zal, Die is het; grijp Hem.

49En hij ging meteen naar Jezus toe en zei: Gegroet, Rabbi! En hij 2 Sam. 20:9kuste Hem.

50Maar Jezus zei tegen hem: Vriend, waarvoor bent u hier? Toen kwamen zij dichterbij, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.

51En zie, een van hen die bij Jezus waren, stak zijn hand uit, trok zijn zwaard, trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem het oor af.

52Toen zei Jezus tegen hem: Doe uw zwaard terug op zijn plaats, Gen. 9:6; Openb. 13:10want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.

53Of denkt u dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking stellen?

54Hoe zouden anders de Ps. 22:7; 69:2,10; Luk. 24:25Schriften vervuld worden, die zeggen dat het zo geschieden moet?

55Op dat moment sprak Jezus tot de menigte: Bent u er met zwaarden en stokken opuit gegaan als tegen een misdadiger om Mij te vangen? Dagelijks zat Ik bij u in de tempel om onderwijs te geven en u hebt Mij niet gegrepen,

56maar dit alles is geschied, opdat de Schriften van de profeten vervuld zouden worden. Job 19:13; Ps. 88:9Toen verlieten al de discipelen Hem en vluchtten.

Voor het Sanhedrin

57 Mark. 14:53; Luk. 22:54; Joh. 18:12 Zij die Jezus gegrepen hadden, leidden Hem weg naar Kajafas, de hogepriester, waar de schriftgeleerden en oudsten bijeengekomen waren.

58Petrus volgde Hem op een afstand, tot aan het paleis van de hogepriester, en toen hij naar binnen gegaan was, zat hij bij de dienaars om het einde te zien.

59 Mark. 14:55; Hand. 6:13 De overpriesters en de oudsten en heel de Raad zochten een valse getuigenverklaring tegen Jezus, zodat zij Hem zouden kunnen doden, maar zij vonden niets.

60En hoewel er veel valse getuigen gekomen waren, vonden zij niets.

61Maar ten slotte kwamen er twee valse getuigen, die zeiden: Deze heeft gezegd: Joh. 2:19Ik kan de tempel van God afbreken en hem in drie dagen opbouwen.

62 Mark. 14:60 En de hogepriester stond op en zei tegen Hem: Antwoordt U niets? Wat getuigen dezen tegen U?

63 Jes. 53:7; Matt. 27:12,14 Maar Jezus zweeg. En de hogepriester antwoordde Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat U ons zegt of U de Christus bent, de Zoon van God.

64Jezus zei tegen hem: U hebt het gezegd. Ps. 110:1; Dan. 7:13; Matt. 16:27; 24:30; Mark. 14:62; Luk. 22:69; Hand. 1:11; Rom. 14:10; 1 Thess. 4:16; Openb. 1:7Maar Ik zeg u: Van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen op de wolken van de hemel.

65Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Hij heeft God gelasterd. Waarom hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt u Zijn godslastering gehoord.

66Wat denkt u? En zij antwoordden en zeiden: Lev. 24:16Hij is schuldig en verdient de dood.

67 Jes. 50:6 Toen spuwden zij in Zijn gezicht en sloegen Hem met vuisten.

68 Job 16:10; Joh. 19:3 En anderen sloegen Hem in het gezicht en zeiden: Luk. 22:64Profeteer ons, Christus: wie is het die U geslagen heeft?

Jezus door Petrus verloochend

69 Mark. 14:66; Luk. 22:55; Joh. 18:16,25 Petrus zat buiten op de binnenplaats; een dienstmeisje kwam naar hem toe en zei: Ook u was bij Jezus, de Galileeër.

70Maar hij ontkende het in het bijzijn van allen en zei: Ik weet niet wat u zegt.

71Toen hij naar buiten ging, naar de poort, zag een ander dienstmeisje hem, en die zei tegen hen die daar waren: Hij was ook bij Jezus de Nazarener.

72En hij ontkende het opnieuw, met een eed, en zei: Ik ken de Mens niet.

73Kort daarna zeiden zij die daar stonden en dichterbij kwamen, tegen Petrus: Werkelijk, u bent een van hen, want uw spraak verraadt u.

74Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken de Mens niet.

75En meteen kraaide de haan; en Petrus herinnerde zich het woord van Jezus, Die tegen hem gezegd had: Vers 34; Mark. 14:30; Luk. 22:61; Joh. 13:38Voordat de haan gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochenen. Toen ging hij naar buiten en huilde bitter.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help