Het Evangelie naar Markus 8 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

De tweede wonderbare spijziging

1In die dagen, toen er een hele grote menigte bijeen was en er niets was om te eten, riep Hij zijn discipelen en zei tegen hen:

2“Ik heb medelijden met deze menigte, want zij zijn al drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten.

3Als Ik hen zonder voedsel naar hun huizen stuur, zullen zij onderweg bezwijken, want sommigen van hen komen van ver.”

4Zijn discipelen zeiden tegen Hem: “Waarvandaan zal iemand brood halen om deze mensen hier in dit verlaten gebied te verzadigen?”

5Hij vroeg hun: “Hoeveel broden hebben jullie?” Zij zeiden: “Zeven.”

6Daarop gebood Hij de menigten om op de grond te gaan zitten en Hij nam de zeven broden, zegende die, brak ze en gaf ze aan zijn discipelen, opdat zij die aan hen zouden voorzetten en zij zetten die aan de menigten voor.

7Ook waren er wat visjes. Ook die zegende Hij en Hij zei dat zij die ook moesten voorzetten.

8Zij aten en werden verzadigd en raapten het overschot van de brokken op: zeven manden.

9Het waren ongeveer vierduizend man die gegeten hadden.

10Toen zond Hij hen weg en klom onmiddellijk met zijn discipelen in de boot en kwam in het gebied van Dalmanutha.

De zuurdesem van de Farizeeën

11De Farizeeën liepen uit en begonnen met Hem te debatteren en zij vroegen Hem om een teken uit de hemel om Hem op de proef te stellen.

12Hij zuchtte diep in zijn Geest en zei: “Waarom verlangt dit geslacht een teken? Voorwaar, Ik zeg jullie, aan dit geslacht zal geen teken gegeven worden!”

13Daarop verliet Hij hen en klom in de boot en zij voeren naar de overkant.

14Zij hadden echter vergeten om broden mee te nemen en afgezien van één brood hadden zij niets bij zich in de boot.

15Hij gebood hun en zei: “Kijk uit, pas op voor de zuurdesem van de Farizeeën en voor de zuurdesem van Herodes.”

16Zij spraken met elkaar en zeiden: “Dat is omdat wij geen broden bij ons hebben.”

17Maar Jezus merkte het en zei tegen hen: “Waarom maken jullie je er druk over dat jullie geen broden hebben? Beseffen en begrijpen jullie het dan nog niet? Is jullie hart nog steeds verhard?

18Hebben jullie ogen en zien jullie niet? Hebben jullie oren en horen jullie niet? Herinneren jullie je het niet?

19Toen Ik de vijf broden voor de vijfduizend brak, hoeveel manden met brokken hebben jullie toen opgeraapt?” Zij zeiden tegen Hem: “Twaalf.”

20“En bij de zeven broden voor de vierduizend, hoeveel manden met brokken hebben jullie toen opgeraapt?” Zij zeiden: “Zeven.”

21Daarop zei Hij tegen hen: “Hoe komt het dat jullie het tot nu toe nog niet begrijpen?”

De genezing van een blinde in Bethsaïda

22Hij kwam in Bethsaïda en zij brachten een blinde bij Hem en smeekten Hem dat Hij die zou aanraken.

23Hij nam de blinde bij de hand en leidde hem het dorp uit. Toen spuugde Hij in zijn ogen, legde zijn hand op hem en vroeg hem wat hij zag.

24Hij tuurde voor zich uit en zei: “Ik zie de mensen als bomen rondlopen.”

25Opnieuw legde Hij zijn hand op zijn ogen. Toen was hij hersteld en zag alles duidelijk.

26Hij zond hem naar huis en zei: “Ga het dorp niet in en zeg het tegen niemand in het dorp.”

Het getuigenis van Petrus over Jezus

27 Daarop vertrok Jezus met zijn discipelen naar de dorpen van Caesarea-Filippi. Onderweg vroeg Hij aan zijn discipelen: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?”

28Zij zeiden: “Johannes de Doper!”, anderen: “Elia!”, en weer anderen: “Eén van de profeten!”

29Hij zei tegen hen: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?” Simeon antwoordde en zei tegen Hem: “U bent de Christus, de Zoon van de levende GOD!”

30Hij gebood hun streng, dat zij met niemand over Hem zouden spreken.

Jezus’ eerste aankondiging van zijn dood en opstanding

31Hij begon hun te onderwijzen, dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en verworpen worden door de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden, dat Hij gedood zou worden en op de derde dag weer zou opstaan.

32Hij sprak dit woord openlijk. Maar Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen.

33Daarop draaide Hij zich om en, terwijl Hij zijn discipelen aankeek, bestrafte Hij Simeon en zei: “Ga weg achter Mij, satan, want je bent niet bedacht op de dingen van GOD, maar op die van de mensen.”

34Jezus riep de menigten met zijn discipelen samen en zei tegen hen: “Wie achter Mij wil komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en Mij volgen.

35Want wie zijn leven zal willen behouden, zal het verliezen, maar ieder die zijn leven verliest voor Mij en voor het Goede Nieuws, zal het behouden.

36Want wat baat het een mens als hij heel de wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel?

37Want wat zal een mens geven in ruil voor zijn ziel?

38Want wie zich in dit zondige en overspelige menselijke geslacht voor Mij en voor Mijn woorden schaamt, voor hem zal ook de Mensenzoon Zich schamen wanneer Hij komt in de heerlijkheid van zijn Vader met zijn heilige engelen.”

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help