Job 1 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

De man Job

1Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job. De man was volmaakt en oprecht, hij vreesde GOD en was afkerig van het kwaad.

2Aan hem werden zeven zonen en drie dochters geboren.

3Zijn veestapel bestond uit zevenduizend schapen en geiten en drieduizend kamelen en vijfhonderd span runderen en vijfhonderd ezelinnen en hij had heel veel dienaren. De man was groter in aanzien dan alle mannen van het oosten.

4Zijn zonen gingen rond en maakten een feestmaal klaar in het huis van wie van hen op die dag aan de beurt was. Zij nodigden hun drie zussen uit om samen met hen te eten en te drinken.

5Wanneer de dagen van het feestmaal onder hen de ronde gedaan hadden, liet Job hen halen om hen te heiligen. Hij stond vroeg in de morgen op en droeg brandoffers op overeenkomstig het aantal van hen allen. Want Job zei bij zichzelf: “Misschien hebben mijn zonen gezondigd en GOD in hun hart vaarwel gezegd.” Zo handelde Job iedere dag.

De satan beschuldigt Job

6Op een dag kwamen de zonen van GOD om zich op te stellen voor de HEERE. Onder hen kwam ook de satan.

7De HEERE zei tegen de satan: “Waar kom jij vandaan?” De satan antwoordde de HEERE en zei: “Van een zwerftocht over de aarde en van het doorkruisen ervan.”

8De HEERE zei tegen de satan: “Heb je ook gelet op mijn dienaar Job? Want niemand op aarde is als hij: een volmaakt en oprecht man die GOD vreest en afkerig is van het kwaad!”

9De satan antwoordde de HEERE en zei: “Vreest Job GOD soms voor niets?

10Hebt U niet een beschutting om hem en om zijn huis heen aangelegd en om alles wat hij heeft? Het werk van zijn handen hebt U gezegend en het land puilt uit van zijn vee.

11Strek uw hand maar eens uit en tast alles aan wat hij heeft, of hij U dan niet openlijk vaarwel zal zeggen?”

12 Toen zei de HEERE tegen de satan: “Zie, alles wat hij heeft, is in je hand. Alleen strek je hand niet tegen hemzelf uit!” Daarop ging de satan weg van het aangezicht van de HEERE.

Job weerstaat de verzoeking door de satan

13Op de dag dat zijn zonen en zijn dochters aten en wijn dronken in het huis van hun broer, de eerstgeborene,

14kwam er een bode bij Job en zei: “De runderen waren aan het ploegen en naast hen waren de ezelinnen aan het weiden.

15Toen deden de Sabeeërs een inval en namen hen mee en zij sloegen de knechten neer met de scherpte van het zwaard. Alleen ikzelf ben ontkomen om het u te zeggen.”

16Terwijl hij nog sprak, kwam er een ander en zei: “Vuur van GOD viel uit de hemel en verbrandde de schapen en geiten en de knechten en het verteerde hen. Alleen ik ben ontkomen om het u te zeggen.”

17Terwijl hij nog sprak, kwam er een ander en zei: “De Chaldeeën stelden drie hoofdbenden samen en overvielen de kamelen en namen ze mee en sloegen de knechten neer met de scherpte van het zwaard. Alleen ik ben ontkomen om het u te zeggen.”

18Terwijl hij nog sprak, kwam er een ander en zei: “Uw zonen en uw dochters aten en dronken wijn in het huis van hun broer, de eerstgeborene.

19En zie, er kwam een grote storm over de woestijn opzetten die het huis aan alle vier de kanten trof. Het huis viel boven op de jonge mensen, zodat ze stierven. Alleen ik ben ontkomen om het u te zeggen.”

20 Toen stond Job op, scheurde zijn overkleed, schoor zijn hoofd, viel ter aarde neer en knielde,

21en zei: “Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen en naakt zal ik daarheen terugkeren. De HEERE heeft gegeven, de HEERE heeft genomen, gezegend is de Naam van de HEERE.”

22In dit alles zondigde Job niet en hij schreef niets aan GOD toe wat ongepast was.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help