Deuteronomium 20 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

Oorlogswetten

1“Wanneer je ten strijde trekt tegen je vijanden en je ziet paarden en wagens, een volk talrijker dan jezelf, dan zul je niet bang voor hen zijn, want de HEERE, je GOD, die je uit het land Egypte heeft geleid, is met je.

2Als jullie het slagveld naderen, dan zal de priester naar voren komen en tot het volk spreken

3en tegen hen zeggen: ‘Luister, Israël, jullie staan deze dag vlak voor de strijd tegen jullie vijanden. Wees niet lafhartig, wees niet bang, beef en sidder niet voor hen,

4want de HEERE, jullie GOD, Hij gaat met jullie mee om voor jullie tegen jullie vijanden te strijden om jullie te redden.’

5En de opzieners zullen tot het volk spreken en zeggen: ‘Is er iemand die een nieuw huis heeft gebouwd, maar het nog niet in gebruik heeft genomen? Laat hij heengaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd sterft en iemand anders het in gebruik neemt.

6Is er iemand die een wijngaard geplant heeft en nog niet de vrucht ervan genoten heeft? Laat hij heengaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd sterft en iemand anders ervan genieten zal.

7Is er iemand die met een vrouw ondertrouwd is en haar nog niet tot zich genomen heeft? Laat hij heengaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd sterft en een andere man haar tot zich neemt.’

8De opzieners zullen verder tot het volk spreken en zeggen: ‘Is er iemand die bang of lafhartig is? Laat hij heengaan en naar zijn huis terugkeren, opdat het hart van zijn broeders niet smelt zoals zijn hart.’

9Wanneer de opzieners hun toespraak tot het volk beëindigd hebben, zullen zij legerbevelhebbers aan het hoofd van het volk aanstellen.

10Wanneer je een stad nadert om ertegen te strijden, zul je haar oproepen zich vreedzaam te onderwerpen.

11Als zij je vredesaanbod beantwoordt en voor je opendoet, dan zal heel het volk, dat daarin wordt aangetroffen, verplicht zijn om diensten voor je te verrichten en je dienen.

12Als zij geen vrede met je sluit, maar de strijd met je aangaat, zul je haar belegeren.

13De HEERE, je GOD, zal haar in je handen geven en alles wat daarin van het mannelijk geslacht is, zul je slaan met de scherpte van het zwaard.

14Alleen de vrouwen en de kinderen, het vee en alles wat er verder in de stad is, de hele buit ervan zul je voor jezelf als buit nemen en je zult eten van de buit van je vijanden, die de HEERE, je GOD, jou gegeven heeft.

15Zo zul je doen met alle steden die heel ver bij je vandaan zijn, die niet bij de steden van deze volken hier horen.

16Maar van de steden van deze volken die de HEERE, je GOD, je als erfdeel in bezit geeft, zul je niets dat nog ademt in leven laten.

17Je zult ze helemaal ter vernietiging afzonderen: de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, zoals de HEERE, je GOD, je geboden heeft,

18opdat zij jullie niet zullen leren om al hun gruweldaden, die zij voor hun goden gedaan hebben, na te doen en jullie tegen de HEERE, jullie GOD, zouden zondigen.

19Als je een stad dagenlang belegert terwijl je met haar strijdt om haar in te nemen, verniel dan niet de bomen ervan door de bijl erin te slaan, want je moet er immers van eten. Hak ze niet om. Lijkt de mens soms op een boom in het veld die bij de belegering voor je opduikt?

20Alleen de boom waarvan je weet dat het geen boom is om van te eten, zul je vernielen en omhakken en er een belegeringswal mee opbouwen tegen de stad die oorlog tegen je voert, totdat je haar onderworpen hebt.”

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help