Job 20 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

Het tweede betoog van Zofar: Voorspoed en oordeel

1 Toen antwoordde Zofar, de Naämathiet, en zei:

2De gedachten blijven maar in mij opkomen,

door die voortdurende aandrang in mijn binnenste.

3Ik heb een in mijn ogen schandelijke vermaning gehoord,

maar de geest zal mij vanuit mijn inzicht antwoord geven.

4Dit weet je immers al, vanouds af aan is het zo,

sinds de mens op de wereld geplaatst werd,

5dat het gejuich van de boosdoeners slechts kort duurt,

de vreugde van de huichelaar maar een ogenblik.

6Al verheft zijn hoogmoed zich tot aan de hemel,

al raakt zijn hoofd de wolken,

7als zijn eigen uitwerpselen zal hij voor eeuwig vergaan.

Wie hem gezien hebben, zullen zeggen: ‘Waar is hij?’

8Als een droom zal hij verdwijnen, zodat men hem niet meer vinden kan,

en als een nachtelijk visioen zal hij weggejaagd worden.

9Het oog dat hem zag, zal hem niet meer zien,

en zijn plaats zal hem nooit meer aanschouwen.

10Zijn zonen zullen de armen goedgunstig gezind zijn,

en zo zullen zijn handen zijn vermogen weer teruggeven.

11Zijn beenderen die vol levenskracht waren,

zullen met hem in het stof komen te liggen.

12Als het kwaad in zijn mond zoet smaakt,

als hij het verbergt onder zijn tong,

13als hij het koestert en niet loslaat,

maar het in het midden van zijn gehemelte vasthoudt,

14 dan zal zijn voedsel in zijn ingewanden veranderen,

het zal addervergif in zijn binnenste zijn.

15Hij heeft rijkdom opgeslokt, maar zal die weer uitspuwen.

God zal die uit zijn buik verdrijven.

16Het gif van de adders zal hij opzuigen,

de tong van de slang zal hem doden.

17Hij zal de stromen niet zien,

de rivieren, de beken van honing en boter.

18De opbrengst van zijn gezwoeg zal hij teruggeven en niet zelf verorberen,

hij zal niet opspringen van vreugde door de rijkdom die hij verworven heeft,

19omdat hij de armen onderdrukt en aan hun lot overgelaten heeft,

en een huis dat hij niet gebouwd had, geroofd heeft,

20omdat hij geen innerlijke rust heeft gekend,

dáárom zal hij niet ontkomen met alles wat hij begeerde.

21Er zal niets overblijven wat hij kan eten,

daarom zal zijn geluk niet lang duren.

22Terwijl hij alles in overvloed heeft,

zal hij het benauwd krijgen,

de hand van ieder die in ellende verkeert, zal over hem komen.

23Dit zal dienen om zijn buik te vullen tot verzadiging toe:

Hij zal de gloed van zijn toorn over hem doen komen,

en die over hem laten regenen en doen doordringen in zijn vlees.

24Als hij voor ijzeren wapens is gevlucht,

dan zal de bronzen boog hem doorboren.

25Men trekt de pijl eruit, hij komt uit zijn lichaam tevoorschijn,

de glinsterende punt uit zijn gal,

ja verschrikkingen zullen hem overvallen.

26Volledige duisternis ligt op de loer naar zijn verborgen schatten,

een vuur dat niet door een mens aangewakkerd wordt, zal hem verteren.

Het zal zich tegoed doen aan wie in zijn tent zijn overgebleven.

27De hemel zal zijn ongerechtigheid openbaar maken,

de aarde zal tegen hem opstaan.

28De opbrengst van zijn huis zal verdwijnen,

wegvloeien op de dag van zijn toorn.

29Dit is het deel van een slecht mens van GODswege,

het erfdeel dat hem door God is toegezegd.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help