Deuteronomium 10 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

Het tweede paar stenen tafelen

1“In die tijd zei de HEERE tegen mij: ‘Hak twee stenen tafelen voor je uit, net als de eerste, en klim naar Mij op, de berg op, en maak een houten Kist voor jezelf.

2Ik zal op die tafelen de woorden schrijven die op de eerste tafelen, die je in stukken gebroken hebt, stonden, en die moet je in de Kist leggen.’

3Ik maakte een Kist van acaciahout en hakte twee stenen tafelen uit net als de eerste. Ik klom de berg op met de twee tafelen in mijn hand.

4Op de tafelen schreef Hij, net zoals ze de eerste keer geschreven waren, de tien woorden die de HEERE op de dag van de volksvergadering op de berg uit het midden van het vuur tot jullie gesproken had en de HEERE gaf ze aan mij.

5Ik keerde mij om en daalde de berg af en legde de tafelen in de Kist die ik gemaakt had en daar zijn zij nog steeds, zoals de HEERE mij geboden had.

6De zonen van Israël braken op van Beëroth-Bene-Jaäkan en trokken naar Mosera. Daar stierf Aäron en daar werd hij begraven. Zijn zoon Eleazar werd priester in zijn plaats.

7Vandaar braken zij op naar Gudgodah en van Gudgodah naar Jotbath, een land van waterbeken.

8In die tijd scheidde de HEERE de stam Levi af om de Kist van het Verbond van de HEERE te dragen, om voor het aangezicht van de HEERE te staan, om Hem te dienen en om in zijn Naam te zegenen, tot op deze dag.

9Daarom is er voor Levi geen deel en geen erfelijk bezit bij zijn broeders. De HEERE is zijn erfdeel, zoals de HEERE, je GOD, tot hem gesproken heeft.

10En ik bleef, net als de eerdere dagen, veertig dagen en veertig nachten lang op de berg staan en ook deze keer verhoorde de HEERE mij. De HEERE wilde je niet in het verderf storten.

11De HEERE zei tegen mij: ‘Sta op, ga op weg, voor het volk uit, opdat zij het land, dat Ik onder ede aan hun vaderen beloofd heb dat ik het hen zou geven, zullen binnengaan en zij het als erfdeel in bezit zullen nemen.’

12Nu dan, Israël, wat de HEERE, je GOD, van je vraagt, is niets anders dan de HEERE, je GOD, te vrezen, in al zijn wegen te wandelen en Hem lief te hebben en de HEERE, je GOD, te dienen met heel je hart en met heel je ziel

13en vast te houden aan de geboden van de HEERE en aan zijn wetsvoorschriften die ik je deze dag opleg opdat het je goed mag gaan.

14Zie, van de HEERE, je GOD, zijn de hemel en de hemel van de hemelen, de aarde en alles wat daarop is.

15Alleen met jouw vaderen is de HEERE een liefdesband aangegaan en Hij heeft hun zaad na hen, ja jullie, uit alle volken uitgekozen, zoals dat vandaag het geval is.

16Besnijd dan de voorhuid van jullie harten en wees niet langer halsstarrig,

17want de HEERE, jullie GOD, is de GOD van de goden en de Heer van de heren, een groot, heldhaftig en ontzagwekkend God, die de persoon niet aanziet en geen geschenk aanneemt,

18die recht doet aan wees en weduwe en de vreemdeling liefheeft en hem brood en een overkleed geeft.

19Jullie moeten de vreemdeling liefhebben, want jullie zijn vreemdelingen geweest in het land Egypte.

20De HEERE, je GOD, zul je vrezen, Hem zul je dienen en Hem zul je aanhangen en bij zijn Naam zul je zweren.

21Hij is je loflied en Hij is je GOD, die heel dit grote werk en al deze ontzagwekkende dingen die je met eigen ogen gezien hebt, bij je heeft gedaan.

22Je vaderen daalden met zeventig zielen naar Egypte af en nu heeft de HEERE, je GOD, je zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel.”

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help