2 Kronieken 18 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

Verbond van Josafat met Achab

1Josafat had rijkdom en eer in overvloed, maar hij ging huwelijksbanden aan met Achab.

2Na verloop van enige jaren daalde hij af naar Achab, naar Samaria. Achab slachtte vele schapen, geiten en runderen voor hem en voor het volk dat met hem meegekomen was. Hij haalde hem over om op te trekken naar Ramoth in Gilead.

3Achab, de koning van Israël, zei tegen Josafat, de koning van Juda: “Ga je met mij mee naar Ramoth in Gilead?” En hij zei tegen hem: “Ik ben zoals jij, mijn volk is als jouw volk, en wij zullen met jou ten strijde trekken.”

4 Ook zei Josafat tegen de koning van Israël: “Vraag toch vandaag nog naar het woord van de HEERE.”

5Toen bracht de koning van Israël de profeten bijeen, vierhonderd man, en hij zei tegen hen: “Zal ik tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken of zal ik het laten?” Zij zeiden: “Trek op, want GOD zal hen in handen van de koning geven.”

6Maar Josafat zei: “Is hier niet nog een profeet van de HEERE, zodat wij het aan hem kunnen vragen?”

7Toen zei de koning van Israël tegen Josafat: “Er is nog één man door wie wij de HEERE raad kunnen vragen. Ik haat hem, omdat hij niets goeds over mij profeteert, alleen maar kwaad. Het is Micha, de zoon van Jimla.” Josafat zei: “Laat de koning niet zo spreken!”

8Toen riep de koning van Israël een hofdienaar en zei: “Haal vlug Micha, de zoon van Jimla, op.”

9De koning van Israël en Josafat, de koning van Juda, hadden elk op hun eigen troon plaatsgenomen, gekleed in hun gewaden, op de dorsvloer bij de ingang van de poort van Samaria en alle profeten profeteerden in hun aanwezigheid.

10Zedekia, de zoon van Kenaäna, had voor zichzelf ijzeren horens gemaakt en zei: “Zo zegt de HEERE: ‘Hiermee zul je de Arameeërs stoten, totdat je hen helemaal hebt afgeslacht.’ ”

11Alle profeten profeteerden net zo en zeiden: “Trek op naar Ramoth in Gilead en u zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal hen in handen van de koning geven.”

12De bode die op weg gegaan was om Micha te roepen, sprak tot hem en zei: “Zie toch, de woorden van de profeten komen als uit één mond goed over bij de koning. Mogen je woorden toch eensluidend zijn met die van hen en spreek het goede.”

13Maar Micha zei: “Zowaar de HEERE leeft, wat GOD tegen mij zegt, dat zal ik spreken.”

14Toen hij bij de koning gekomen was, zei de koning tegen hem: “Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken of zullen wij het laten?” En hij zei tegen hem: “Trek op en jullie zullen voorspoedig zijn, want zij zullen jullie in handen gegeven worden.”

15De koning zei tegen hem: “Hoe vaak moet ik je bezweren om niets anders tot mij te spreken dan alleen de waarheid in de Naam van de HEERE?”

16Toen zei hij: “Ik zag heel Israël verstrooid op de bergen, als schapen die geen Herder hebben. De HEERE zegt: ‘Dezen hebben geen heren, laat ieder in vrede naar zijn huis terugkeren.’ ”

17Toen zei de koning van Israël tegen Josafat: “Heb ik je niet gezegd: ‘Hij profeteert niets goeds over mij, alleen maar onheil’?”

18 Ook zei Micha: “Hoor daarom het woord van de HEERE. Ik zag de HEERE zitten op zijn troon en heel de hemelse legermacht stond aan zijn rechterzijde en aan zijn linkerzijde.

19De HEERE zei: ‘Wie zal Achab, de koning van Israël, overhalen, zodat hij op zal trekken en in Ramoth in Gilead ten val zal komen?’ De een zei dit en de ander zei dat.

20Toen kwam er een geest naar voren en ging voor het aangezicht van de HEERE staan en zei: ‘Ik zal hem ertoe overhalen.’ De HEERE zei tegen hem: ‘Waarmee?’

21Hij zei: ‘Ik zal uittrekken en een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten.’ En Hij zei: ‘Je zult erin slagen om hem te verleiden. Ga weg en doe het zo!’

22Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest in de mond van uw profeten gegeven en de HEERE heeft onheil over u uitgesproken.”

23 Toen kwam Zedekia, de zoon van Kenaäna, dichterbij en sloeg Micha op de kaak en zei: “Hoe kan de Geest van de HEERE nu van mij overgelopen zijn om tot jou te spreken, langs welke weg?”

24Micha zei: “Zie, je zult het zien op die dag dat je van de ene kamer naar de andere kamer zult lopen om je te verbergen.”

25De koning van Israël zei: “Neem Micha mee en breng hem terug bij Amon, de overste van de stad, en bij Joas, de zoon van de koning,

26en zeg: ‘Zo zegt de koning: Zet hem in de gevangenis en voed hem met brood van verdrukking en met water van verdrukking, totdat ik in vrede terugkom.’ ”

27Daarop zei Micha: “Als u ooit in vrede zou terugkomen, dan heeft de HEERE niet door mij gesproken!” Ook zei hij: “Luister, volken, ja, jullie allemaal!”

28De koning van Israël trok op naar Ramoth in Gilead met Josafat, de koning van Juda.

29De koning van Israël zei tegen Josafat: “Ik zal vermomd ten strijde trekken. Maar jij kunt je eigen strijdmantel aandoen.” De koning van Israël vermomde zich en zij trokken ten strijde.

30De koning van Aram had de oversten van de strijdwagens die hij bezat, opdracht gegeven en gezegd: “Jullie moeten niet tegen klein of groot strijden, maar alleen tegen de koning van Israël.”

31Toen de oversten van de strijdwagens Josafat zagen, zeiden zij: “Dat is hem, de koning van Israël!” Zij omsingelden hem om het gevecht met hem aan te gaan, maar Josafat schreeuwde het uit en de HEERE hielp hem en GOD zorgde ervoor dat zij van hem wegtrokken.

32Toen de oversten van de wagens zagen, dat hij niet de koning van Israël was, keerden zij terug van de achtervolging.

33 Toen spande een man in alle onschuld de boog en de pijl trof de koning van Israël tussen de spleten van zijn pantser. Toen zei hij tegen zijn wagenmenner: “Wend de teugel, breng mij buiten het leger, want ik ben gewond.”

34Op die dag werd de strijd heviger en de koning van Israël hield tot aan de avond in zijn wagen stand tegenover de Arameeërs en hij stierf tegen de tijd dat de zon onderging.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help