1 Koningen 11 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

De afgoderij van Salomo

1Koning Salomo had naast de dochter van de farao veel buitenlandse vrouwen lief: Moabitische, Ammonitische, Edomitische, Sidonische en Hethitische vrouwen,

2vrouwen van de volken waarvan de HEERE tegen de zonen van Israël gezegd had: “Jullie zullen niet bij hen komen en zij zullen niet bij jullie komen. Zij zouden jullie hart zeker verleiden om achter hun goden aan te gaan!” Met hen ging Salomo een liefdesband aan.

3Hij had zevenhonderd vrouwen, vorstinnen, en driehonderd bijvrouwen. Zijn vrouwen deden zijn hart afdwalen.

4Toen Salomo oud werd, deden zijn vrouwen zijn hart afdwalen, achter andere goden aan. Zijn hart was niet volkomen toegewijd aan de HEERE, zijn GOD, zoals het hart van zijn vader David.

5Salomo liep Astoret, de godin van de Sidoniërs, achterna en Milkom, de gruwelijke afgod van de Ammonieten.

6Salomo deed wat kwaad is in de ogen van de HEERE en hij was niet volkomen aan de HEERE toegewijd zoals zijn vader David.

7Toen bouwde Salomo een hoogte voor Kamos, de gruwelijke afgod van de Moabieten, op de berg die voor Jeruzalem ligt, en voor Molek, de gruwelijke afgod van de zonen van Ammon.

8Zo deed hij voor al zijn buitenlandse vrouwen, die aan hun goden reukoffers en slachtoffers brachten.

9 Daarom werd de HEERE toornig op Salomo, omdat zijn hart was afgeweken van de HEERE, de GOD van Israël, die twee keer aan hem verschenen was,

10terwijl hem in dit verband juist geboden was om geen andere goden achterna te lopen. Maar hij hield zich dus niet aan wat de HEERE geboden had.

11Daarom zei de HEERE tegen Salomo: “Omdat het met jou zover gekomen is en jij je niet gehouden hebt aan mijn Verbond en aan mijn wetsvoorschriften die Ik je geboden heb, zal Ik dit koninkrijk beslist van je losscheuren en het aan je dienaar geven.

12In jouw dagen zal Ik dat nog niet doen omwille van je vader David, maar Ik zal het uit de hand van je zoon losscheuren.

13Maar Ik zal niet heel het koninkrijk losscheuren. Eén stam zal Ik aan je zoon geven omwille van mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem dat Ik uitgekozen heb.”

De tegenstanders van Salomo

14De HEERE deed een tegenstander tegen Salomo opstaan, Hadad, de Edomiet. Hij was uit de nakomelingen van de koning in Edom.

15Het gebeurde namelijk toen David in Edom was en Joab, de legerbevelhebber, omhoog geklommen was om de gesneuvelden te begraven, dat hij alle mannen in Edom neersloeg.

16Want Joab bleef daar zes maanden met heel Israël, totdat hij alle mannen in Edom had uitgeroeid.

17Maar Hadad vluchtte, hij en met hem enkele Edomitische mannen uit de dienaren van zijn vader, om naar Egypte te ontkomen. Hadad was toen nog een kleine jongen.

18Zij stonden uit Midian op en kwamen in Paran aan en namen mannen van Paran met zich mee en kwamen vervolgens in Egypte bij de farao, de koning van Egypte. Hij gaf hem een huis en zegde hem voedsel toe en gaf hem ook land.

19Hadad vond grote genade in de ogen van de farao, zodat deze hem de zus van zijn vrouw, de zus van Tachpenes, de koningin, tot vrouw gaf.

20De zus van Tachpenes baarde hem zijn zoon Genubath, die van Tachpenes in het huis van de farao borstvoeding kreeg, zodat Genubath vervolgens in het huis van de farao verkeerde te midden van de zonen van de farao.

21Hadad hoorde in Egypte dat David bij zijn vaderen te ruste was gegaan en dat Joab, de legerbevelhebber, dood was. Hadad zei tegen de farao: “Zend mij weg, dan zal ik naar mijn land gaan!”

22Maar de farao zei: “Wat mis je dan bij mij, dat je naar je eigen land wilt gaan?” Hij zei: “Niets, maar laat mij er toch heengaan!”

23GOD deed nog een tegenstander tegen hem opstaan, Rezon, de zoon van Eljada, die was weggevlucht van zijn heer Hadad-Ezer, de koning van Zoba.

24Hij bracht mannen bijeen en was bendeleider geworden, toen David hen wilde doden. Maar zij gingen in Damascus wonen en regeerden in Damascus.

25Hij was een tegenstander van Israël gedurende alle dagen van Salomo en dat naast het kwaad dat Hadad deed. Hij verafschuwde Israël en was koning over Aram.

26Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efraïmiet uit Zereda, een dienaar van Salomo, werd ook opstandig tegen de koning. Zijn moeder heette Zerua, zij was weduwe.

27Dit is de reden waarom hij opstandig werd tegen de koning. Salomo was bezig de burcht te bouwen en de bres in de stad van zijn vader David te dichten.

28De man Jerobeam was een zeer bekwaam man. Salomo zag dat de jongeman het werk met inzet deed en stelde hem aan over al het sjouwwerk van het huis van Jozef.

29In die tijd was Jerobeam uit Jeruzalem weggegaan en de profeet Ahia, de Siloniet, trof hem onderweg aan. Hij had een nieuw kleed aangedaan en zij waren met zijn tweeën alleen in het veld.

30Ahia greep het nieuwe kleed dat hij aanhad en scheurde het in twaalf stukken.

31Hij zei tegen Jerobeam: “Neem tien stukken voor jou, want zo zegt de HEERE, de GOD van Israël: ‘Zie, Ik zal het koninkrijk uit de hand van Salomo losscheuren en jou tien stammen geven,

32maar één stam zal voor hem zijn omwille van mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad die Ik uitgekozen heb uit alle stammen van Israël.

33Want zij hebben Mij verlaten en knielen neer voor Astoret, de godin van de Sidoniërs, voor Kamos, de god van de Moabieten, en voor Milkom, de god van de zonen van Ammon. Zij hebben niet in mijn wegen gewandeld om te doen wat recht is in mijn ogen en zij hebben zich niet gehouden aan mijn wetsvoorschriften en mijn rechtsverordeningen, zoals zijn vader David.

34Uit zijn hand zal Ik heel dit koninkrijk echter niet wegnemen, maar Ik zal hem als vorst bevestigen alle dagen van zijn leven, omwille van mijn dienaar David, die Ik uitgekozen heb, die zich aan mijn geboden en mijn wetsvoorschriften gehouden heeft.

35Maar uit de hand van zijn zoon zal Ik het koningschap wegnemen en tien stammen daarvan zal Ik aan jou geven

36en aan zíj́n zoon zal Ik één stam geven, opdat er altijd een lamp voor mijn dienaar David voor mijn aangezicht in Jeruzalem zal zijn, de stad die Ik voor Mijzelf uitgekozen heb om mijn Naam daar te vestigen.

37Ik zal je nemen en je zult regeren over alles wat je ziel begeert en je zult koning over Israël zijn.

38Als je luistert naar alles wat Ik je gebied en in mijn wegen wandelt en doet wat recht is in mijn ogen door je te houden aan mijn wetsvoorschriften en mijn geboden, zoals mijn dienaar David heeft gedaan, zal Ik met je zijn en een blijvend huis voor je bouwen, zoals Ik voor David gebouwd heb, en Israël zal Ik aan jou geven.

39Om dit alles zal Ik het nakomelingschap van David vernederen, maar niet voor altijd.”

40Salomo probeerde Jerobeam te doden, maar Jerobeam stond op en vluchtte naar Egypte, naar Sisak, de koning van Egypte. Hij bleef in Egypte totdat Salomo stierf.

41Het overige van de geschiedenissen van Salomo en alles wat hij heeft gedaan en zijn wijsheid, staat dat alles niet beschreven in het boek van de kronieken van Salomo?

42De tijd die Salomo in Jeruzalem over heel Israël regeerde, was veertig jaar.

43Salomo ging bij zijn vaderen te ruste. Hij werd begraven in de stad van zijn vader David en zijn zoon Rehabeam werd koning in zijn plaats.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help