Hosea 7 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

De onbekeerlijkheid van Efraïm

1“Terwijl Ik Israël genees, worden de ongerechtigheid van Efraïm en de wandaden van Samaria onthuld, want zij handelen met bedrog en de dief komt naar binnen en een roversbende plundert daarbuiten.

2Zij zeggen nooit in hun hart, dat Ik al hun slechtheid in gedachten houd. Nu dan, hun daden omringen hen, zij zijn voor mijn aangezicht.

3Zij verblijden de koning met hun slechtheid en de vorsten met hun leugens.

4Zij allen zijn overspelers, zij zijn als een oven die door de bakker wordt opgewarmd. Hij stopt met stoken als het deeg zo gekneed is dat het helemaal doorzuurd is.

5Op de dag van onze koning maken de vorsten zichzelf ziek door de verhitting van de wijn. Hij reikt spotters de hand.

6Als zij naderen, brandt hun hart als een oven door hun arglistigheid. Hun bakker slaapt de hele nacht. ’s Morgens brandt de oven als een laaiend vuur.

7Zij allen gloeien als een oven en zij verteren hun rechters. Al hun koningen vallen, er is niemand onder hen die tot Mij roept.

8Efraïm vermengt zich onder de volken, Efraïm is een koek die niet is omgekeerd.

9Vreemden verteren zijn kracht en hij merkt het niet. Ook heeft het grijze haar zich over zijn hoofd uitgebreid en hij merkt het niet.

10De hoogmoed van Israël zal tegen hem getuigen, want zij hebben zich niet bekeerd tot de HEERE, hun GOD, en zij hebben Hem bij dit alles niet gezocht.

11Efraïm is als een onnozele duif, het heeft geen inzicht. Zij roepen Egypte te hulp en wenden zich tot Assyrië.

12Zodra zij gaan, zal Ik mijn net over hen uitspreiden. Ik zal ze als vogels in de lucht neerhalen, Ik zal hen tuchtigen op grond van de berichten over hun gemeente.

13Wee hen, want zij zijn van Mij weggevlucht. Verwoesting is hun deel, want zij hebben tegen Mij overtreden. Ik wilde hen vrijkopen, maar zij spreken leugens tegen Mij.

14Zij roepen het ook niet tot Mij uit in hun hart, wanneer zij op hun bed liggen te klagen. Voor koren en nieuwe wijn scholen zij samen, zij zijn weerspannig tegen Mij.

15Ik heb hun armen geoefend en sterk gemaakt, maar zij beramen kwaad tegen Mij.

16Zij keren terug, maar niet naar de Allerhoogste. Zij zijn als een onbetrouwbare boog, hun vorsten vallen door het zwaard, door de venijnigheid van hun tong. Daardoor drijft men de spot met hen in het land Egypte.”

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help